Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , van Soedanese nationaliteit, eiser
de minister van Asiel en Migratie, verweerder
Procesverloop
Beoordeling door de rechtbank
11 februari 2024 de Franse autoriteiten verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening. Op 19 februari 2024 zijn de autoriteiten van Frankrijk hiermee akkoord gegaan.
Following your request concerning the above named person, this is to inform you, that: (…) He did not submit any documents. No age testing.” De rechtbank leidt hieruit af dat eisers leeftijdsregistratie in Italië enkel tot stand is gekomen op basis van zijn eigen verklaringen. In dit kader acht de rechtbank ook van belang dat eiser zelf direct bij zijn aanmelding bij de AVIM alsook in het aanmeldgehoor bij verweerder heeft toegelicht dat hij bewust een onjuiste, meerderjarige leeftijd heeft opgegeven in Italië en Frankrijk. Ten tweede heeft de AVIM eiser als evident minderjarig heeft geschouwd. Ten slotte heeft eiser ook een foto van een geboorteakte heeft ingebracht, waarop hij staat vermeld als minderjarig. Verweerder merkt weliswaar terecht op dat deze foto niet op echtheid onderzocht kan worden, maar dat betekent niet zonder meer dat hieraan geen enkele bewijswaarde kan worden gehecht. Ook met indicatieve documenten kan een vreemdeling immers aannemelijk maken dat de in een andere lidstaat geregistreerde geboortedatum niet juist is. [9] Gelet op deze omstandigheden, in onderling verband bezien, mocht verweerder niet zonder meer uitgaan van de in Italië geregistreerde geboortedatum. Het bestreden besluit is op dit punt gebrekkig gemotiveerd en daarom in strijd met het motiveringsbeginsel van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
(dag 3) vindt een medische controle plaats bij de GZA [13] en worden zij gehoord en geschouwd door verweerder.
Procedurele waarborgen en ondersteunende maatregelen (art. 3(3))
Conclusie en gevolgen
De rechtbank stelt deze vergoeding op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 875,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Bij uitspraak [30] van 22 juli 2024 op de door eiser gevraagde voorlopige voorziening heeft de rechtbank reeds een punt toegekend voor het deelnemen aan de zitting.Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 14 juni 2024;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op eisers aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan eiser.
mr.M.A. Hollander, griffier.