ECLI:NL:RBDHA:2024:23281

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 oktober 2024
Publicatiedatum
3 maart 2025
Zaaknummer
NL24.24861
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag van een niet-begeleide minderjarige vreemdeling en de rol van Nidos

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd op 14 oktober 2024, wordt de aanvraag van een Soedanese minderjarige vreemdeling beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de verweerder, de minister van Asiel en Migratie, niet zonder meer mocht afgaan op de geregistreerde geboortedatum van de eiser in Italië. De rechtbank stelt vast dat er voldoende aanwijzingen zijn dat deze geboortedatum niet correct is, aangezien de leeftijdsregistratie in Italië enkel op basis van de verklaringen van de eiser tot stand is gekomen. De eiser heeft tijdens zijn aanmelding bij de AVIM en in het aanmeldgehoor verklaard dat hij opzettelijk een onjuiste geboortedatum heeft opgegeven om als meerderjarig te worden beschouwd. De rechtbank benadrukt dat de AVIM de eiser als evident minderjarig heeft geclassificeerd en dat de eiser een geboorteakte heeft overgelegd die zijn minderjarigheid bevestigt.

De rechtbank stelt verder vast dat de voogd en wettelijk vertegenwoordiger van een niet-begeleide minderjarige vreemdeling aanwezig moeten zijn bij alle gesprekken met de beslissingsautoriteit. In dit geval was er geen vertegenwoordiger van Nidos aanwezig bij het aanmeldgehoor en de leeftijdsschouw, wat in strijd is met de relevante wetgeving en richtlijnen. De rechtbank concludeert dat de werkwijze van de verweerder, die het voor Nidos moeilijk maakt om deze kwetsbare groep te ondersteunen, niet acceptabel is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de verweerder en draagt deze op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens wordt de verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL24.24861 (beroep)
V-nummer: [V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , van Soedanese nationaliteit, eiser

(gemachtigde: mr. M. Terpstra),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. S.J. Versteeg).
Deze uitspraak is gerectificeerd, omdat de rechtbank een onjuiste proceskostenveroordeling heeft opgenomen in de originele uitspraak. De originele uitspraak is gedaan op8 oktober 2024. De rechtbank heeft de originele uitspraak in deze gerectificeerde uitspraak aangevuld met de juiste overwegingen over de proceskostenveroordeling.Hieronder geeft de rechtbank de originele uitspraak weer met aanpassingen in cursief, vetgedrukt lettertype.

Procesverloop

Met het bestreden besluit van 14 juni 2024 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Ook heeft eiser een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, ertoe strekkende dat hij niet wordt overgedragen aan Frankrijk tot vier weken nadat op het beroep is beslist. Het verzoek om een voorlopige voorziening is bij uitspraak [1] van deze rechtbank en zittingsplaats van 22 juli 2024 toegewezen.
Verweerder heeft gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 11 juli 2024 op zitting behandeld. Hierbij waren aanwezig: eiser, de gemachtigde van eiser, H. Lotfi als tolk in de taal Arabisch-Soedanees, [de persoon 1] namens Stichting Nidos, [de persoon 2] namens het COa [2] en de gemachtigde van verweerder. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Deze regelgeving staat in de Dublinverordening. [3] Op grond van de Dublinverordening neemt verweerder een verzoek om internationale bescherming (een asielaanvraag) niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
4. Eiser heeft op 17 december 2023 in Nederland een verzoek om internationale bescherming ingediend. Uit Eurodac [4] is gebleken dat eiser op 15 november 2023 is aangehouden in Italië en dat hij op 29 november 2023 een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend in Frankrijk. Verweerder heeft daarom op
11 februari 2024 de Franse autoriteiten verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening. Op 19 februari 2024 zijn de autoriteiten van Frankrijk hiermee akkoord gegaan.
5. De rechtbank gaat verder uit van het volgende. Bij zijn aanvraag heeft eiser als geboortedatum [geboortedatum 1] 2007 opgegeven. Daarvan uitgaande was eiser ten tijde van zijn asielaanvraag zestien jaar, en dus minderjarig. Eiser is geschouwd door de AVIM [5] en door verweerder. De AVIM heeft geconcludeerd tot evidente minderjarigheid. Verweerder heeft geconcludeerd tot twijfel over de minderjarigheid van eiser. Die twijfel is ingegeven doordat uit Eurodac en ook uit eisers eigen verklaringen volgt dat hij in Italië [geboortedatum 2] 2004 als geboortedatum heeft opgegeven, en dat hij in Frankrijk [geboortedatum 3] 2003 als geboortedatum heeft opgegeven. Verweerder heeft de in Italië geregistreerde geboortedatum van [geboortedatum 2] 2004 aangehouden en eiser dus aangemerkt als meerderjarig.
Beoordeling door de rechtbank
Mocht verweerder de leeftijdsregistratie uit Italië overnemen?
6. Eiser stelt zich ten eerste op het standpunt dat verweerder niet van de leeftijdsregistratie in Italië mocht uitgaan. Hiertoe voert eiser aan dat hij bij zijn eerste gehoor met de AVIM en ook tijdens het aanmeldgehoor met verweerder direct heeft gezegd dat hij in Italië en Frankrijk bewust onjuiste geboortedata heeft opgegeven, om de autoriteiten daar te laten denken dat hij meerderjarig was. Dit heeft eiser gedaan om te voorkomen dat hij daar als minderjarige vastgehouden zou worden en in een opvang zou worden geplaatst. Verweerder heeft deze verklaringen ten onrechte in het nadeel van eiser meegewogen. Bovendien is niet inzichtelijk geworden welk onderzoek de Italiaanse en Franse autoriteiten, los van eisers eigen onjuiste verklaringen, aan hun leeftijdsvaststelling ten grondslag hebben gelegd.
6.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij wel mocht uitgaan van de in Italië opgegeven geboortedatum. Verweer wijst in dit kader op vaste jurisprudentie van de Afdeling [6] , waaruit volgt dat hij bij twijfel over de opgegeven minderjarigheid in beginsel uit mag gaan van de leeftijdsregistratie in andere lidstaten. [7] Uit de verklaringen van eiser volgen ook geen aanknopingspunten op grond waarvan verweerder hier in zijn geval niet vanuit zou mogen gaan.
6.2.
Uit Werkinstructie 2023/6 volgt dat verweerder in beginsel mag uitgaan van de juistheid van een in een andere lidstaat geregistreerde geboortedatum. Een vreemdeling heeft op grond van de werkinstructie echter de mogelijkheid om door middel van adequate en onderbouwde verklaringen aannemelijk te maken dat de in de andere lidstaat geregistreerde leeftijd niet de juiste is. Ook kan hij kan op grond van, bij voorkeur identificerende maar in voorkomende gevallen ook indicatieve documenten, alsnog aannemelijk maken dat de geregistreerde leeftijd onjuist is. [8]
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit specifieke geval niet zonder meer heeft mogen aansluiten bij de geregistreerde geboortedatum in Italië. Er zijn namelijk genoeg aanwijzingen dat deze geboortedatum niet de juiste is. Ten eerste hebben de Italiaanse autoriteiten over eisers registratie in Italië aan verweerder het volgende gestuurd: “
Following your request concerning the above named person, this is to inform you, that: (…) He did not submit any documents. No age testing.” De rechtbank leidt hieruit af dat eisers leeftijdsregistratie in Italië enkel tot stand is gekomen op basis van zijn eigen verklaringen. In dit kader acht de rechtbank ook van belang dat eiser zelf direct bij zijn aanmelding bij de AVIM alsook in het aanmeldgehoor bij verweerder heeft toegelicht dat hij bewust een onjuiste, meerderjarige leeftijd heeft opgegeven in Italië en Frankrijk. Ten tweede heeft de AVIM eiser als evident minderjarig heeft geschouwd. Ten slotte heeft eiser ook een foto van een geboorteakte heeft ingebracht, waarop hij staat vermeld als minderjarig. Verweerder merkt weliswaar terecht op dat deze foto niet op echtheid onderzocht kan worden, maar dat betekent niet zonder meer dat hieraan geen enkele bewijswaarde kan worden gehecht. Ook met indicatieve documenten kan een vreemdeling immers aannemelijk maken dat de in een andere lidstaat geregistreerde geboortedatum niet juist is. [9] Gelet op deze omstandigheden, in onderling verband bezien, mocht verweerder niet zonder meer uitgaan van de in Italië geregistreerde geboortedatum. Het bestreden besluit is op dit punt gebrekkig gemotiveerd en daarom in strijd met het motiveringsbeginsel van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
6.4.
Verder komt in dit kader naar het oordeel van de rechtbank ook waarde toe aan de verklaring van [de persoon 1] die eiser in beroep heeft overgelegd. In haar verklaring schrijft zij dat zij eiser sinds [datum] 2024 als jeugdbeschermer begeleidt en vanuit die rol regelmatig contact met hem heeft. Zij schrijft over eiser dat hij hulp nodig heeft bij zowel dagelijkse taken als bij emotionele gebeurtenissen en dat hij gedrag vertoont dat passend is voor een puber in zowel het contact met zijn begeleiders als zijn medebewoners. Zij kwalificeert zijn gedrag als passend bij de opgegeven minderjarige leeftijd van eiser en benadrukt dat voor zijn sociaal-emotionele ontwikkeling van belang is dat hij op een minderjarigenlocatie kan verblijven.’ De rechtbank begrijpt dat verweerder deze verklaring niet heeft kunnen betrekken bij het bestreden besluit, nu deze pas in beroep is overgelegd. Gelet op de ex nunc-toetsing [10] die in het asielrecht geldt voor zowel de feitelijke als de juridische gronden, acht de rechtbank deze verklaring echter wel relevant.
6.5.
Deze beroepsgrond slaagt.
Heeft verweerder eisers aanmeldgehoor en leeftijdsschouw zorgvuldig uitgevoerd?
7. Eiser voert verder aan dat de leeftijdsschouw tijdens het aanmeldgehoor door verweerder onzorgvuldig is geweest. Voorafgaand aan het aanmeldgehoor en de leeftijdsschouw heeft eiser namelijk geen enkele vorm van voorbereiding met of begeleiding door een wettelijk vertegenwoordiger gehad. Ook was er tijdens het aanmeldgehoor en de leeftijdsschouw zelf geen wettelijk vertegenwoordiger aanwezig. Eiser is ook niet zorgvuldig geïnformeerd over de wijze waarop zijn verklaringen meegewogen zouden worden bij de leeftijdsschouw. Volgens eiser is de leeftijdsschouw daarom in strijd met artikel 25, eerste lid, aanhef en onder b, van de Procedurerichtlijn. [11] Ook heeft verweerder zich bij het afnemen van de leeftijdsschouw niet laten leiden door de belangen van het kind als eerste overweging, zodat deze schouw ook in strijd is met artikel 25, zesde lid, van de Procedurerichtlijn. Het op de leeftijdsschouw gebaseerde bestreden besluit is daarom niet zorgvuldig tot stand gekomen.
7.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de leeftijdsschouw tijdens het aanmeldgehoor wel zorgvuldig is geweest. Deze is namelijk conform werkinstructie 2023/6 uitgevoerd. Het in deze werkinstructie neergelegde beleid verschilt niet wezenlijk van het beleid zoals neergelegd in de voorgaande werkinstructie 2018/19. Dat beleid heeft de Afdeling bij uitspraak van 2 november 2022 niet onredelijk geacht. [12]
7.2.
De rechtbank overweegt dat in de Nederlandse asielprocedure de rol van wettelijk vertegenwoordiger van een niet-begeleide minderjarige vreemdeling vervuld wordt door een medewerker van Stichting Nidos, de voogdijorganisatie voor niet-begeleide minderjarige vreemdelingen in Nederland (hierna: Nidos). De op zitting aanwezigen hebben zich uitgelaten over de wijze waarop verweerder Nidos op de hoogte stelt van de aanmelding en aanmeldgehoren van niet-begeleide (gestelde) minderjarige vreemdelingen. Zij hebben daarover het volgende verklaard.
7.2.1.
Niet-begeleide (gestelde) minderjarige vreemdelingen worden door verweerder geregistreerd op de dag van hun aankomst (dag 1). Een dag later (dag 2) vragen zij asiel aan bij de AVIM en worden zij gehoord en geschouwd door de AVIM. Weer een dag later
(dag 3) vindt een medische controle plaats bij de GZA [13] en worden zij gehoord en geschouwd door verweerder.
7.2.2.
De voogdij van Nidos over een minderjarige niet-begeleide vreemdeling vangt formeel pas aan nadat de kinderrechter in een verzoekschriftprocedure Nidos belast heeft met de (tijdelijke) voogdij. In de regel duurt dit een aantal weken. Nidos heeft met de Nederlandse overheid de werkafspraak dat de voogdij aanvangt op het moment dat Nidos contact heeft gehad met de niet-begeleide gestelde minderjarige vreemdeling èn zij het verzoekschrift tot de voogdij heeft ingediend. Daarvóór heeft Nidos geen voogdij, niet in formele en ook niet in praktische zin. Het uitgangspunt is dat Nidos vanaf het moment dat de niet-begeleide gestelde minderjarige vreemdeling geregistreerd wordt door verweerder (dag 1), vijf dagen de tijd heeft om de gestelde minderjarige vreemdeling te spreken, uit te zoeken of er wellicht meerderjarige familieleden in Nederland zijn die de voogdij op zich kunnen nemen, en een verzoekschrift tot voogdij in te dienen indien dit niet het geval is.
7.2.3.
Verweerder legt elke dag (dag 2) een lijst over aan Nidos van alle aanmeldgehoren van niet-begeleide gestelde minderjarige vreemdelingen die de volgende dag (dag 3) plaats zullen gaan vinden. Nidos heeft verklaard dat het, door deze korte termijn die vaak minder dan één dag beslaat, voor haar medewerkers vrijwel onmogelijk is om de betreffende gestelde minderjarigen te spreken vóór het aanmeldgehoor door verweerder, laat staan hen op dit aanmeldgehoor voor te bereiden of het aanmeldgehoor zelf bij te wonen. Het feit dat de gestelde minderjarigen de eerste twee tot drie dagen in beslag worden genomen door hun afspraken bij de AVIM, de GZA en verweerder zelf, bemoeilijkt het tijdig inplannen van een gesprek met de minderjarigen en het verder uitzoeken van hun situatie.
7.3.
De rechtbank overweegt dat tot 1 november 2020 voor minderjarige vreemdelingen gold dat zij na aankomst een kort eerste gehoor kregen. Daarna volgde een rustperiode van drie weken, waarna de inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag volgde. In deze drie weken sprak Nidos met de niet-begeleide (gestelde) minderjarige vreemdeling, regelde zij de voogdij en kon zij de (gestelde) minderjarige vreemdeling voorbereiden op zijn of haar procedure. [14] Vanaf 1 november 2020 is een nieuwe werkwijze ingevoerd, waarbij de behandeling van minderjarige en meerderjarige vreemdelingen gelijk is getrokken. In deze nieuwe werkwijze is het eerste gehoor vervangen door het (uitgebreidere) aanmeldgehoor. Alle vreemdelingen – meerderjarigen èn minderjarigen – krijgen na aankomst in Nederland het aanmeldgehoor, gevolgd door een rustperiode van ten minste zes dagen, waarna de inhoudelijke behandeling van de asielprocedure volgt. [15] Het aanmeldgehoor dient ertoe om in het kader van de Dublinprocedure snel vast te kunnen stellen welke lidstaat verantwoordelijk is, maar ook om te bepalen of er risico’s spelen voor de nationale veiligheid en openbare orde. Anders dan bij het voormalige eerste gehoor, [16] worden in dit aanmeldgehoor de asielmotieven kort uitgevraagd. [17] Ook wordt tijdens het aanmeldgehoor bij de (gestelde) minderjarige vreemdeling de leeftijdsschouw uitgevoerd. Verder worden vragen gesteld over de identiteit, nationaliteit, etniciteit, religie, herkomst, reisroute, documenten, eventueel verblijf in derde landen en de personalia en verblijfplaats van familieleden. [18] Na het aanmeldgehoor vindt het nader gehoor plaats, waarin de vreemdeling in de gelegenheid wordt gesteld zo volledig mogelijk de tot staving van zijn of haar aanvraag noodzakelijke elementen aan te voeren. [19] Deze nieuwe werkwijze is geformaliseerd bij besluit van 28 mei 2021 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000. [20]
7.4.
Nidos heeft zich tijdens de consultatiefase van deze wijziging kritisch uitgelaten over deze nieuwe werkwijze. [21] Ook Vluchtelingenwerk Nederland, de UNHCR [22] , de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken en de Kinderombudsman hebben in de consultatiefase opgemerkt dat de procedure onvoldoende rekening houdt met de kwetsbare positie van minderjarigen. [23] In de onderhavige procedure heeft Nidos haar kritiek uit de consultatiefase herhaald. Nidos heeft daaraan toegevoegd dat in het uitgebreidere aanmeldgehoor veel meer vragen worden gesteld dan voorheen in het korte eerste gehoor, en dat de antwoorden die gestelde minderjarige vreemdelingen hierop geven meer dan voorheen betrokken worden bij het vaststellen van de leeftijd van de vreemdeling in kwestie. Hierdoor is het volgens Nidos extra kwalijk dat de huidige werkwijze van verweerder het haast onmogelijk maakt om de gestelde minderjarige vreemdelingen te spreken vóór dit uitgebreide aanmeldgehoor, hen hierop voor te bereiden en bij het gehoor aanwezig te zijn. Op de zitting hebben Nidos en de gemachtigde van eiser gepleit voor het opnieuw invoeren van het korte eerste gehoor en de drie weken rustperiode voor gestelde minderjarige vreemdelingen, zodat Nidos weer – net als voorheen het geval was – tijd heeft de (gestelde) minderjarige te spreken, de voogdij te regelen en de (gestelde) minderjarige vreemdeling voor te bereiden op zijn of haar procedure.
Artikel 25, eerste lid, aanhef en onder b, van de Procedurerichtlijn
7.5.
De Procedurerichtlijn stelt normen voor de procedure rondom de toekenning en intrekking van internationale bescherming. In artikel 25 van de Procedurerichtlijn zijn enkele waarborgen opgenomen die lidstaten in dit kader in acht moeten nemen voor niet-begeleide minderjarigen. In artikel 25, eerste lid, aanhef en onder a, van de Procedurerichtlijn, staat dat lidstaten zo snel mogelijk maatregelen moeten treffen om ervoor te zorgen dat een niet-begeleide minderjarige wordt vertegenwoordigd en bijgestaan door een vertegenwoordiger zodat hij aanspraak kan maken op de rechten en kan voldoen aan de verplichtingen die in deze richtlijn zijn vastgesteld. In artikel 25, eerste lid, aanhef en onder b, van de Procedurerichtlijn, staan specifieke waarborgen geregeld voor het persoonlijk onderhoud van niet-begeleide minderjarigen. Volgens dit artikel moeten lidstaten er zorg voor dragen dat de aangewezen vertegenwoordiger uit lid 1, aanhef en onder a, in de gelegenheid wordt gesteld de niet-begeleide minderjarige te informeren over de betekenis en de mogelijke gevolgen van het persoonlijke onderhoud en, indien nodig, over de wijze waarop hij zich op het persoonlijke onderhoud dient voor te bereiden. Ook moeten de lidstaten ervoor zorgen dat een vertegenwoordiger en/of een juridische adviseur of andere raadsman die door het nationale recht als zodanig is erkend of toegelaten, bij dat onderhoud aanwezig is en de gelegenheid heeft vragen te stellen en opmerkingen te maken.
7.6.
Het persoonlijk onderhoud waarnaar verwezen wordt in artikel 25, eerste lid, aanhef en onder b, van de Procedurerichtlijn, is onder andere geregeld in de artikelen 14, 15, en 16 van de Procedurerichtlijn. Uit artikel 14, eerste lid, van de Procedurerichtlijn, volgt dat een persoonlijk onderhoud gaat over de inhoud van het verzoek om internationale bescherming. Uit artikel 15, derde lid, aanhef, van de Procedurerichtlijn, volgt dat de lidstaten de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat een persoonlijk onderhoud plaatsvindt in zodanige omstandigheden dat een verzoeker de gronden voor zijn verzoek uitvoerig uiteen kan zetten. Op grond van artikel 16 van de Procedurerichtlijn, zorgt de beslissingsautoriteit ervoor dat, bij het afnemen van een persoonlijk onderhoud over de inhoud van een verzoek om internationale bescherming, de verzoeker voldoende in de gelegenheid wordt gesteld om zo volledig mogelijk de tot staving van het verzoek noodzakelijke elementen aan te voeren.
7.7.
De rechtbank overweegt dat het persoonlijk onderhoud, blijkens de hierboven genoemde artikelen uit de Procedurerichtlijn, het onderhoud is waarin een vreemdeling in de gelegenheid wordt gesteld om zijn asielrelaas en -motieven te vertellen en toe te lichten. In de Nederlandse asielprocedure heeft het persoonlijk onderhoud een plek gekregen in de vorm van het nader gehoor. Zoals ook in overweging 7.3 uiteen is gezet, wordt de vreemdeling in dit nader gehoor immers pas inhoudelijk bevraagd over zijn asielmotieven. In het aanmeldgehoor komen de asielmotieven slechts zeer summier aan de orde. Aangezien artikel 25, eerste lid, aanhef en onder b, van de Procedurerichtlijn, betrekking heeft op het persoonlijk onderhoud, is het niet van toepassing op het aanmeldgehoor en de tijdens dat aanmeldgehoor gehouden leeftijdsschouw. Eisers beroepsgrond, dat de wijze waarop zijn leeftijdsschouw heeft plaatsgevonden in strijd is met dit artikel, slaagt daarom niet.
Artikel 25, zesde lid, van de Procedurerichtlijn
7.8.
Op grond van artikel 25, zesde lid, van de Procedurerichtlijn, laten de lidstaten zich bij de uitvoering van de Procedurerichtlijn leiden door het belang van het kind als eerste overweging. Artikel 25, zesde lid, van de Procedurerichtlijn, is niet expliciet in Nederlandse wet- of regelgeving geïmplementeerd, maar is een richtlijnspecifieke evenknie van artikel 24 van het Handvest [24] en artikel 3 van het IVRK [25] . Uit overweging 33 van de Preambule van de Procedurerichtlijn volgt ook dat het belang van het kind bij de toepassing van deze richtlijn een eerste overweging van de lidstaten moet te zijn, overeenkomstig het Handvest en het IVRK.
7.9.
Uit artikel 24, tweede lid, van het Handvest, volgt dat bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, de belangen van het kind de eerste overweging vormen. Hetzelfde volgt uit artikel 3, eerste lid, van het IVRK. Artikel 24 van het Handvest is gebaseerd op artikel 3 van het IVRK en moet overeenkomstig worden geïnterpreteerd. [26]
7.10.
Uit artikel 22, eerste lid, van het IVRK volgt voorts dat Staten die partij zijn bij dat verdrag passende maatregelen nemen om te waarborgen dat een kind, dat de vluchtelingenstatus wil verkrijgen of dat in overeenstemming met het toepasselijke internationale of nationale recht en de toepasselijke procedures als vluchteling wordt beschouwd, ongeacht of het al dan niet door zijn of haar ouders of door iemand anders wordt begeleid, passende bescherming en humanitaire bijstand krijgt bij het genot van de van toepassing zijnde rechten beschreven in dit Verdrag en in andere internationale akten inzake de rechten van de mens of humanitaire akten waarbij de bedoelde Staten partij zijn.
7.11.
Artikel 22, eerste lid, van het IVRK, is verder uitgewerkt in General Comment 6. [27] General Comment 6 dient als nadere uitleg bij het IVRK en gaat specifiek over de behandeling van niet-begeleide en gescheiden kinderen buiten hun land van herkomst. General Comment 6 heeft als doelstelling om “richtsnoeren te geven voor de bescherming, zorg en correcte behandeling van niet-begeleide en van hun familie gescheiden kinderen op basis van het gehele wettelijke kader dat wordt geboden door het Verdrag inzake de rechten van het kind” [28] en “bundelt en consolideert de normen die onder meer door middel van de monitoringsinspanningen zijn ontwikkeld en geeft aldus de Staten duidelijke aanwijzingen over de verplichtingen die voortvloeien uit het Verdrag met betrekking tot deze specifieke kwetsbare groep kinderen.” [29] In General Comment 6 staat het volgende over artikel 22, eerste lid, van het IVRK (onderstreping door de rechtbank):

Procedurele waarborgen en ondersteunende maatregelen (art. 3(3))
68. Passende maatregelen die op grond van artikel 22(1) van het Verdrag vereist zijn, dienen rekening te houden met de bijzondere kwetsbaarheid van niet-begeleide en gescheiden kinderen en met het nationale rechtskader en de nationale voorwaarden. Dergelijke maatregelen moeten worden geleid door de onderstaande overwegingen.
69. Een asielzoekend kind dient te worden vertegenwoordigd door een volwassene die bekend is met de achtergrond van het kind en die bevoegd en in staat is om zijn of haar belangen te behartigen (…). Het niet-begeleide of gescheiden kind dient tevens in alle gevallen kosteloos toegang te krijgen tot een bevoegde wettelijke vertegenwoordiger, ook wanneer het verzoek om toekenning van de vluchtelingenstatus volgens de normale procedures voor volwassenen wordt behandeld.(…).
72. De gesprekken dienen te worden gevoerd door vertegenwoordigers van de beslissingsinstantie voor de vluchtelingenstatus, die rekening houden met de bijzondere situatie van niet-begeleide kinderen om de beoordeling van de vluchtelingenstatus uit te voeren en inzicht te krijgen in de geschiedenis, de cultuur en de achtergrond van het kind. Het beoordelingsproces dient een onderzoek per geval te omvatten van de unieke combinatie van factoren behorend bij ieder kind, met inbegrip van de persoonlijke, gezins- en culturele achtergrond van het kind.De voogd en de wettelijke vertegenwoordiger dienen aanwezig te zijn bij alle gesprekken.
7.12.
Uit het voorgaande volgt dat de voogd en wettelijk vertegenwoordiger van een niet-begeleide minderjarige vreemdeling aanwezig moeten zijn bij alle gesprekken die hij of zij met de beslissingsautoriteit voert. Dat betekent dat een begeleider van Nidos aanwezig had moeten zijn bij eisers aanmeldgehoor en de tijdens dat gehoor gehouden leeftijdsschouw. Niet in geschil is dat bij eisers aanmeldgehoor en leeftijdsschouw geen begeleider van Nidos aanwezig is geweest. De rechtbank is daarom van oordeel dat de wijze waarop het aanmeldgehoor en de leeftijdsschouw hebben plaatsgevonden in strijd is met artikel 25, zesde lid, van de Procedurerichtlijn, artikel 24, tweede lid, van het Handvest, en artikel 3, eerste en derde lid, en artikel 22, eerste lid, van het IVRK. De voorbereiding van het bestreden besluit is daarom niet zorgvuldig geweest. Het bestreden besluit is dus genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De beroepsgrond van eiser slaagt.
7.13.
De rechtbank overweegt verder dat de wijze waarop eisers aanmeldgehoor heeft plaatsgevonden niet op zichzelf staat, maar een gevolg is van de werkwijze van verweerder – zoals uiteengezet onder 7.2.1 tot en met 7.2.3 – ten aanzien van het plannen van de aanmeldgehoren van niet-begeleide gestelde minderjarige vreemdelingen en het op de hoogte brengen hiervan van Nidos. Deze werkwijze maakt het nagenoeg onmogelijk voor Nidos om deze kwetsbare groep bij te staan en te vertegenwoordigen. De rechtbank stelt vast dat de werkwijze van verweerder heeft geleid tot een besluit dat niet in stand kan blijven. De rechtbank geeft verweerder daarom mee om met Nidos om tafel te gaan over nieuwe werkafspraken, zodat het wel mogelijk is voor Nidos om aanwezig te zijn bij de aanmeldgehoren van niet-begeleide gestelde minderjarige vreemdelingen.
7.14.
De rechtbank volgt verweerder niet in haar stelling dat deze werkwijze is goedgekeurd door de Afdeling in de uitspraak van 2 november 2022. In deze uitspraak heeft de Afdeling zich namelijk alleen uitgelaten over de wijze waarop (de rechtsvoorganger van) verweerder in Dublinzaken inhoudelijk invulling geeft aan het onderzoek naar de leeftijd als er twijfel bestaat over de gestelde minderjarigheid van een vreemdeling en de vreemdeling in een of meerdere andere lidstaten zowel als minderjarige als meerderjarige staat geregistreerd. De Afdeling heeft zich in deze uitspraak niet, althans niet expliciet, uitgelaten over de wijze waarop verweerder de aanmeldgehoren van gestelde minderjarigen inplant en Nidos hiervan op de hoogte brengt.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit, gelet op wat de rechtbank heeft overwogen onder 6.3, 6.4 en 7.8 tot en met 7.12, in strijd is met artikel 25, zesde lid, van de Procedurerichtlijn, artikel 24, tweede lid, van het Handvest, en artikel 3, eerste en derde lid, en artikel 22, eerste lid, van het IVRK, het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over eisers leeftijdsregistratie te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
8.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor een termijn van zes weken.
8.2.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen.
De rechtbank stelt deze vergoeding op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 875,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Bij uitspraak [30] van 22 juli 2024 op de door eiser gevraagde voorlopige voorziening heeft de rechtbank reeds een punt toegekend voor het deelnemen aan de zitting.Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 14 juni 2024;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op eisers aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, rechter, in aanwezigheid van
mr.M.A. Hollander, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.zaaknummer NL24.24862.
2.Centraal Orgaan opvang asielzoekers.
3.Verordening EU/604/2013.
4.European Asylum Dactyloscopy Database.
5.Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Uitspraak van de Afdeling van 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3147.
8.Werkinstructie 2023/6, paragraaf 2.4.2.
9.Werkinstructie 2023/6, paragraaf 2.4.2.
10.Artikel 83a van de Vreemdelingenwet 2000.
11.Richtlijn 2013/32/EU.
13.GezondheidsZorg Asielzoekers.
14.Advies van de Raad van State van 24 maart 2021, Staatscourant 2021, nr. 33182, kenmerk W16.20.0500/II, pagina 3; Nota van Toelichting, Staatsblad 2021, 250, paragraaf 5.5, pagina 30.
15.Artikel 3.109, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
16.Advies van de Raad van State van 24 maart 2021, Staatscourant 2021, nr. 33182, kenmerk W16.20.0500/II, pagina 2;
17.Artikel 3.108d, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
18.Artikel 3.108d, zesde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
19.Artikel 3.113, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
20.Nota van toelichting, Staatsblad 2021, 250.
21.Nota van toelichting, Staatsblad 2021, 250, pagina 30.
22.Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor Vluchtelingen.
23.Advies van de Raad van State van 24 maart 2021, Staatscourant 2021, nr. 33182, kenmerk W16.20.0500/II, pagina 3 tot en met 4; Nota van toelichting, Staatsblad 2021, 250, pagina 29 en 30.
24.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
25.Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind.
26.Toelichting bij het Handvest, gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie van 14 december 2007, C305/25. Ingevolge artikel 6, eerste lid, derde alinea, en artikel 52, zevende lid, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, moet de Toelichting bij het Handvest voor de uitlegging van het Handvest in acht worden genomen.
27.General Comment 6 van het Comité voor de Rechten van het Kind, CRC/GC/2005/6.
28.General Comment 6 van het Comité voor de Rechten van het Kind, CRC/GC/2005/6, pagina 7, eerste alinea.
29.General Comment 6 van het Comité voor de Rechten van het Kind, CRC/GC/2005/6, pagina 7, vierde alinea.