ECLI:NL:RBDHA:2024:23273

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
3 maart 2025
Zaaknummer
NL24.31381 en NL24.31393
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Grensdetentie en belangenafweging in asielzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 augustus 2024 uitspraak gedaan in een procedure over grensdetentie van twee Iraanse asielzoekers. De eisers, die in detentie verblijven, hebben beroep ingesteld tegen de vrijheidsontnemende maatregel die hen is opgelegd op 13 juli 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat de asielaanvragen van eisers op 2 augustus 2024 zijn afgewezen als kennelijk ongegrond. De eisers hebben betoogd dat de rechtbank de asielbesluiten moet toetsen, omdat de behandeling van hun asielberoepen pas op 4 september 2024 gepland staat. De rechtbank heeft overwogen dat de lange duur van de detentie, die inmiddels 5,5 week bedraagt, in het voordeel van eisers meeweegt. De rechtbank heeft ook andere zwaarwegende belangen van eisers in aanmerking genomen, zoals de stress en de onvriendelijke bejegening die eiseres ervaart in detentie. De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van eisers bij invrijheidsstelling zwaarder weegt dan het belang van de verweerder bij grensbewaking. De beroepen zijn gegrond verklaard, de vrijheidsontnemende maatregelen zijn onrechtmatig bevonden en de rechtbank heeft de opheffing van de maatregelen bevolen. Tevens zijn de verzoeken om schadevergoeding afgewezen, maar de rechtbank heeft verweerder wel veroordeeld in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 875,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.31381 en NL24.31393

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer 1] , eiser

en
[eiseres], V-nummer: [V-nummer 2] , eiseres, samen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. V.M. Oliana),
en

de minister van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Procesverloop

Bij besluiten van 13 juli 2024 is aan eisers met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Verweerder heeft de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw van de besluiten tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel in kennis gesteld. Deze kennisgevingen worden gelijkgesteld met een door eisers ingesteld beroep. De beroepen moeten tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft de beroepen op 20 augustus 2024 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Afkari. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers stellen de Iraanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum 1] 1988 (eiser) en [geboortedatum 2] 1991 (eiseres).
2. Op grond van artikel 5.1a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw opgelegd in het kader van het grensbewakingsbelang. Deze wordt niet opgelegd of voortgezet indien sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken.
3. Eisers asielaanvragen zijn bij besluiten van 2 augustus 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw. Tegen deze besluiten hebben eisers op 5 augustus 2024 beroep ingesteld, waarbij ook is gevraagd om het treffen een voorlopige voorziening. De beroepen en verzoeken zijn gepland op de zitting van 4 september 2024.
4. Eisers betogen dat de rechtbank in deze procedure de asielbesluiten moet toetsen, omdat de daartegen ingestelde beroepen pas op 4 september 2024 op zitting worden behandeld. Eisers stellen zich op het standpunt dat het belang van een voortvarende beslissing zou worden geschonden indien de rechtbank voor de inhoudelijke toetsing van de asielbeschikkingen naar de reeds ingeplande asielzitting van 4 september 2024 zou verwijzen.
5. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in haar arrest van 8 november 2022 [1] geoordeeld dat de rechter elk relevant feitelijk en juridisch element in zijn beoordeling over de rechtmatigheid van de bewaring dient te betrekken.
6. In de onderhavige zaak is van belang dat eisers inmiddels 5,5 week in grensdetentie verblijven en het nog twee weken duurt voordat de asielberoepen op zitting worden behandeld. Dat door die planning niet binnen de wettelijke termijn van artikel 83b van de Vw uitspraak zal kunnen worden gedaan op eisers asielberoepen is een belang dat naar het oordeel van de rechtbank in het voordeel van eisers meeweegt in deze procedure. Dat staat immers op gespannen voet met het uitgangspunt [2] dat elke detentie zo kort mogelijk moet duren en het is niet aan eisers te wijten dat de beroepen niet eerder kunnen worden behandeld op zitting. De onzekerheid van eisers over de rechtmatigheid van de thans opgelegde grensdetentie – indien het asielberoep gegrond wordt verklaard is de detentie alsnog onrechtmatig - wordt door de rooster(on)mogelijkheden van de rechtbank onnodig lang opgerekt. De rechtbank overweegt voorts dat, anders dan in de recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 juni 2024 [3] , in dit geval door eisers ook andere, zwaarwegende belangen naar voren zijn gebracht. Eisers hebben ter zitting namelijk onbetwist verklaard dat de detentie hen zo zwaar valt dat eiseres - mede door de onvriendelijke bejegening van andere gedetineerden - niet uit haar cel durft te komen en dat zij door de stress inmiddels last heeft van haaruitval. Ook eiser ervaart daardoor veel stress. Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden weegt het belang van eisers bij invrijheidsstelling thans zwaarder dan verweerders belang bij het bewaken van de buitengrens.
7. De beroepen zijn gegrond en de maatregelen zijn onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregelen met ingang van vandaag.
8. Omdat de vrijheidsontnemende maatregelen onrechtmatig zijn geworden op de dag dat ook de opheffing van de maatregelen wordt bevolen, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan eisers schadevergoeding toe te kennen. De verzoeken worden daarom afgewezen.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,00 (1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank beschouwt de beroepen op grond van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht als samenhangende zaken omdat de beroepsgronden in de zaken gelijkluidend zijn en de beroepen gelijktijdig op de zitting zijn behandeld. Omdat aan eisers een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- beveelt de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregelen met ingang van vandaag;
- wijst de verzoeken om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, rechter, in aanwezigheid van
D.P. van Middelkoop, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ECLI:EU:C:2022:858
2.Artikel 9, eerste lid, van de Opvangrichtlijn (2013/33/EU)