ECLI:NL:RBDHA:2024:23241

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2024
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
NL24.26300 en NL24.26301
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een asielaanvraag van een minderjarige met internationale bescherming in Duitsland

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van een minderjarige eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. De eiser, geboren in 2006 en van Syrische nationaliteit, had op 29 maart 2023 een asielaanvraag ingediend in Nederland. Op dezelfde dag bleek uit Eurodac dat hij op 6 december 2022 in Duitsland was ingereisd en daar ook een asielaanvraag had ingediend. De Duitse autoriteiten verleenden hem op 14 april 2023 internationale bescherming. De minister verklaarde de asielaanvraag van eiser op 21 juni 2024 niet-ontvankelijk, omdat hij al in Duitsland internationale bescherming genoot. Eiser stelde dat hij door de lange wachttijd van de minister in zijn belangen was geschaad en dat de minister in strijd met het vertrouwensbeginsel had gehandeld.

De rechtbank oordeelde dat de minister niet in strijd met het vertrouwensbeginsel had gehandeld, omdat eiser niet gerechtvaardigd kon vertrouwen op een asielvergunning in Nederland. De rechtbank merkte op dat de minister weliswaar te laat had gecommuniceerd over de internationale bescherming in Duitsland, maar dat dit niet betekende dat eiser recht had op een asielvergunning in Nederland. De rechtbank concludeerde dat de minister de asielaanvraag van eiser terecht niet-ontvankelijk had verklaard. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De rechtbank benadrukte dat het onbegrijpelijk was dat de minister zo lang had gewacht met het nemen van een beslissing, vooral gezien de status van eiser als minderjarige.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL24.26300 (beroep)
NL24.26301 (voorlopige voorziening)
[V-Nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] 2006, van Syrische nationaliteit, eiser/verzoeker (hierna: eiser)
(gemachtigde: mr. R.J. Schenkman),
en
de minister van Asiel en Migratie(voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid), verweerder
(gemachtigde: mr. A.H. Noordeloos).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: de rechtbank) het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser en zijn verzoek om een voorlopige voorziening.
1.1.
Bij besluit van 21 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Daarnaast heeft hij de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 14 augustus 2024 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van verweerder en M. Osman als tolk in de Arabische taal.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of verweerder de asielaanvraag van eiser op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Voorgeschiedenis
4. Op 29 maart 2023 heeft eiser een asielaanvraag in Nederland ingediend. Op dezelfde dag is uit Eurodac gebleken dat eiser op 6 december 2022 Duitsland is ingereisd en ook daar een asielaanvraag heeft ingediend.
4.1.
Het aanmeldgehoor met leeftijdsschouw heeft plaatsgevonden op 1 april 2023. De conclusie van de leeftijdsschouw is dat eiser evident minderjarig is. Vervolgens is op 11 april 2023 een aanmeldgehoor zonder leeftijdsschouw gehouden. Op 8 mei 2023 hebben de Duitse autoriteiten bevestigd dat eiser op 6 december 2022 in Duitsland asiel heeft aangevraagd en dat eiser op 14 april 2023 internationale bescherming is verleend. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder op 6 juni 2023 meegedeeld dat de asielaanvraag van eiser verder in de nationale procedure zal worden behandeld, waarbij de asielaanvraag (in beginsel) niet-ontvankelijk kan worden verklaard op de grond dat eiser al in een andere lidstaat internationale bescherming geniet. []
Het bestreden besluit5. Bij besluit van 21 juni 2024 heeft verweerder de asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser in Duitsland internationale bescherming geniet. Dat pas na veertien maanden op de asielaanvraag van eiser is beslist en dat eiser bij de aanvang van zijn asielprocedure nog minderjarig was, staat volgens verweerder niet aan het niet-ontvankelijk verklaren van eisers asielaanvraag in de weg. Verweerder heeft namelijk binnen de wettelijke termijnen beslist.
Oordeel rechtbank
6. Niet in geschil is dat eiser in Duitsland internationale bescherming geniet. De vraag is of verweerder direct op eisers asielaanvraag had moeten beslissen en of verweerder door zo lang te wachten met het nemen van een beslissing op de aanvraag in strijd heeft gehandeld met het vertrouwensbeginsel.
7. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij door het trage beslissen van verweerder in zijn belangen is geschaad. Als verweerder direct op de asielaanvraag van eiser had beslist, zou hem een verblijfsvergunning zijn verleend. Eiser was op dat moment namelijk minderjarig en genoot nog geen internationale bescherming in Duitsland.
7.1.
De rechtbank volgt dit standpunt niet. De Duitse autoriteiten hebben aan eiser op 14 april 2023, ongeveer anderhalve week na eisers asielaanvraag in Nederland, internationale bescherming verleend. Van verweerder kon niet worden verwacht dat zij binnen anderhalve week op het asielverzoek van eiser zou beslissen. Voor het nemen van een besluit diende verweerder immers eerst onderzoek te doen naar de situatie waar eiser in verkeert. Ook als verweerder sneller had beslist, had eiser dus internationale bescherming in Duitsland gehad en zou verweerder de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk hebben mogen verklaren.
8. Daarnaast voert eiser aan dat pas na één jaar is gebleken dat aan hem internationale bescherming in Duitsland is verleend. Verweerder was sinds 9 mei 2023 ervan op de hoogte dat eiser internationale bescherming in Duitsland genoot, maar heeft nagelaten eiser te informeren. Eiser beroept zich daarom op het vertrouwensbeginsel, nu verweerder het vertrouwen heeft gewekt dat hij niet naar Duitsland terug hoefde te keren.
8.1.
Verweerder stelt daarentegen dat het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel niet op gaat. Verweerder heeft weliswaar eiser laat geïnformeerd over de internationale bescherming in Duitsland, maar dit betekent niet dat hiermee het vertrouwen is gewekt dat aan eiser een asielvergunning verleend zou worden. Daarnaast heeft eiser zelf een verblijfvergunning in Duitsland aangevraagd. Eiser had daarom kunnen weten dat aan hem mogelijk internationale bescherming in Duitsland zou worden geboden.
8.2.
De rechtbank stelt vast dat al op de dag dat eiser zijn asielaanvraag indiende (29 maart 2023) uit een Eurodac-treffer duidelijk is geworden dat eiser op 6 december 2022 Duitsland is ingereisd. Op 8 mei 2023 wist verweerder dat eiser in Duitsland internationale bescherming had gekregen. De rechtbank volgt eiser dat het lang heeft geduurd voordat eiser werd geïnformeerd over zijn internationale bescherming in Duitsland. Dit brengt niet met zich dat verweerder in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld door zijn asielaanvraag niet-ontvankelijk te verklaren. Naar het oordeel van de rechtbank kon eiser uit het enkele niet handelen van verweerder namelijk niet afleiden dat verweerder hem een asielvergunning zou verlenen. Er is dan ook geen aanleiding om te concluderen dat verweerder bij eiser het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat hem een asielvergunning zou worden verleend.
9. De rechtbank merkt ten slotte nog het volgende op. Verweerder heeft uiteindelijk pas één jaar na het bericht van de autoriteiten van Duitsland, dat eiser daar internationale bescherming geniet, en in totaal veertien maanden na de asielaanvraag van eiser een beslissing genomen op eisers asielverzoek. Gelet op het beleid [2] van verweerder, dat een snelle besluitvorming voorschrijft - in het bijzonder wanneer het om minderjarigen gaat -, is het onbegrijpelijk dat het zo lang heeft geduurd voordat op de asielaanvraag van eiser is besloten. Verweerder heeft hiervoor ook geen redelijke uitleg kunnen geven. In het geval van een minderjarige past het niet dat verweerder zich in een zaak die verder geen onderzoek vergt verschuilt achter de maximale beslistermijn van 15 maanden, ook niet als de betrokkene uiteindelijk op het moment van de beslissing meerderjarig is.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat verweerder de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk mocht verklaren.
11. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding om de gevraagde voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer NL24.26300:
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer NL24.26301:
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. K. Mertens, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar uitgesproken en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Werkinstructie IB 2021/56.