ECLI:NL:RBDHA:2024:23015
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag wegens internationale bescherming in Hongarije en interstatelijk vertrouwensbeginsel
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 18 juni 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, maar de minister heeft deze aanvraag op 11 september 2024 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 13 november 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De minister heeft de asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser in Hongarije internationale bescherming geniet. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Hongarije in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest zal worden behandeld. Eiser heeft aangevoerd dat de situatie voor statushouders in Hongarije onhoudbaar is, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat hij een reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandeling.
De rechtbank stelt vast dat eiser in Hongarije een vergunning tot verblijf heeft en dat er in beginsel sprake is van een zodanige band met Hongarije dat het voor hem redelijk zou zijn om naar dat land te gaan. Eiser heeft geen bijzondere feiten of omstandigheden aangevoerd die de minister zouden moeten doen afwijken van dit uitgangspunt. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat het beroep ongegrond is. De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. A.C.W. Ris-van Huussen, griffier, en is op 16 december 2024 openbaar gemaakt.