ECLI:NL:RBDHA:2024:23000
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en niet tijdig beslissen door de minister van Asiel en Migratie
In deze zaak heeft eiser op 3 oktober 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op basis van de Vreemdelingenwet 2000. De minister van Asiel en Migratie heeft echter niet tijdig beslist op deze aanvraag, wat heeft geleid tot een ingebrekestelling door eiser op 1 maart 2024. Eiser heeft vervolgens op 19 maart 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft besloten het onderzoek ter zitting achterwege te laten, omdat partijen niet hebben aangegeven gebruik te willen maken van hun recht om ter zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft het onderzoek op 6 december 2024 gesloten.
De rechtbank overweegt dat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Eiser heeft de minister in gebreke gesteld, maar de rechtbank oordeelt dat de ingebrekestelling prematuur was, omdat de beslistermijn nog niet was verstreken. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat de beslistermijn voor de minister is gaan lopen op 27 april 2023, na een uitspraak over het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Italië.
De rechtbank concludeert dat de minister de beslistermijn heeft verlengd op basis van een beleidsregel, waardoor de termijn om te beslissen op de asielaanvraag van eiser op 27 juli 2024 eindigde. Aangezien eiser de minister al eerder in gebreke heeft gesteld, was deze ingebrekestelling niet geldig. De rechtbank verklaart het beroep van eiser niet-ontvankelijk, omdat niet voldaan is aan de voorwaarden voor het indienen van een beroep wegens niet tijdig beslissen. De uitspraak is gedaan door mr. M. van 't Klooster en is openbaar gemaakt op 12 december 2024.