ECLI:NL:RBDHA:2024:23

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 januari 2024
Publicatiedatum
29 december 2023
Zaaknummer
23_2368
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete studiefinanciering wegens niet-wonen op opgegeven adres

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 januari 2024, wordt het beroep van eiseres tegen een bestuurlijke boete van € 1.304,49 beoordeeld. De boete werd opgelegd door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap omdat eiseres een uitwonendenbeurs ontving terwijl zij niet op het opgegeven BRP-adres woonde. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht de boete heeft opgelegd, aangezien uit een controle op 2 februari 2022 bleek dat eiseres niet op het BRP-adres woonde. Eiseres betwist de boete en stelt dat zij geen misbruik heeft gemaakt van haar recht op studiefinanciering. Ze voert aan dat de boete een onevenredige financiële last voor haar vormt en dat de hoogte van de boete in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel, omdat de minister geen informatie heeft ingewonnen over haar financiële situatie. De rechtbank concludeert echter dat de minister bevoegd was om de boete op te leggen en dat er geen aanleiding is voor matiging of kwijtschelding van de boete. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de boete in stand blijft en eiseres geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2368

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. Ö. Arslan),
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Bouhuys).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de door verweerder opgelegde bestuurlijke boete van € 1.304,49.
1.1.
Verweerder heeft de boete opgelegd bij besluit van 23 augustus 2022. Met het bestreden besluit van 15 februari 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 16 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres stond vanaf 5 oktober 2020 in de Basisregistratie Personen ingeschreven op het adres [adres] in [plaats] (het BRP-adres). Zij ontving studiefinanciering naar de norm van een uitwonende student. Op 2 februari 2022 vond een controle plaats op het BRP-adres, waarvan de bevindingen zijn vastgelegd in een rapportage. Op basis van de rapportage heeft verweerder vastgesteld dat eiseres niet woonde op het BRP-adres en dat zij daarom geen recht had op een uitwonendenbeurs. Verweerder heeft hierin aanleiding gezien een boete op te leggen. [1]
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Volgens eiseres is de boete ten onrechte opgelegd, omdat zij geen misbruik heeft gemaakt van haar recht op een studiebeurs. De aan de boete voorafgegane besluiten tot intrekking en terugvordering van de uitwonendenbeurs zijn onjuist, maar het voor die conclusie nodige bewijs kan zij niet leveren. Voor eiseres is de boete een onevenredige financiële last. De hoogte van de boete is in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel bepaald, omdat verweerder niet actief informatie heeft ingewonnen over de financiële draagkracht van eiseres. Verweerder had de boete moeten matigen of kwijtschelden.
Wat zijn de regels?
4. De relevante wetgeving is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

Was verweerder bevoegd de boete op te leggen?
5. Verweerder is grond van de rapportage tot de conclusie gekomen dat eiseres haar woonverblijf niet had op het BRP-adres en dat zij daarom ten onrechte een studiebeurs voor een uitwonende student heeft ontvangen. Op het BRP-adres werd niets aangetroffen dat naar eiseres is te herleiden. Zo werd op de zolderkamer die eiseres ter beschikking zou staan geen bed of matras aangetroffen. Persoonlijke bezittingen zoals studiemateriaal of aan eiseres gerichte brieven werden niet aangetroffen. In bezwaar en beroep is eiseres niet opgekomen tegen de bevindingen in de rapportage.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de rapportage heeft aangetoond dat eiseres niet op het BRP-adres woonde. Daarom was verweerder in beginsel bevoegd een boete op te leggen vanwege overtreding van de verplichting van artikel 1.5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsf 2000. Omdat niet is gebleken dat deze overtreding niet aan eiseres kan worden verweten, staat artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht niet aan gebruikmaking van de boetebevoegdheid in de weg.
Is de opgelegde boete evenredig?
6. Het boetebedrag is 50% van het bedrag dat eiseres teveel aan studiefinanciering heeft ontvangen en dat van haar is teruggevorderd. In jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter is aanvaard dat verweerder bij herziening van de studiefinanciering in beginsel een boete oplegt van 50% van het bedrag dat wordt teruggevorderd, tenzij sprake is van verminderde verwijtbaarheid of van bijzondere omstandigheden. [2]
6.1.
In het voorliggende geval blijkt niet van verminderde verwijtbaarheid of bijzondere omstandigheden. Eiseres heeft haar stelling dat de boete gelet op haar financiële draagkracht onevenredig is niet met verifieerbare stukken onderbouwd. De in beroep overgelegde salarisstroken bieden daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. Het betoog van eiseres dat verweerder in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel niet actief naar haar financiële draagkracht heeft gevraagd, slaagt niet. Het ligt op de weg van eiseres om te onderbouwen dat zij de opgelegde boete niet kan dragen. De rechtbank is van oordeel dat de opgelegde boete – al dan niet met toepassing van een redelijke betalingsregeling – evenredig is, zodat er geen aanleiding is voor de door eiseres gevraagde matiging of kwijtschelding.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aan eiseres opgelegde boete in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.H. van den Ende, rechter, in aanwezigheid van
mr.H.J. Habetian, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
2 januari 2024.
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Wet studiefinanciering 2000 (zoals die gold op 15 februari 2023)
Artikel 1.5. Verplichtingen uitwonende student
1. Voor het normbedrag voor een uitwonende mbo-student komt in aanmerking de mbo-student die voldoet aan de volgende verplichtingen:
a. de mbo-student woont op het adres waaronder hij in de basisregistratie personen staat
ingeschreven, en
b. het woonadres van de mbo-student is niet het adres waaronder zijn ouders of een van hen in de basisregistratie personen staat of staan ingeschreven.
(…)
Artikel 9.9. Niet voldoen aan verplichtingen artikel 1.5 door mbo-student
1. Indien een mbo-student het normbedrag voor een uitwonende mbo-student toegekend heeft gekregen maar niet heeft voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 1.5, kan Onze Minister hem een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste 50 procent van het bedrag dat van de mbo-student in verband daarmee wordt teruggevorderd bij een herziening.
(…)

Voetnoten

1.Op basis van artikel 9.9, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000).
2.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 2 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1091 (onder 4.4).