ECLI:NL:RBDHA:2024:22942

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
3 februari 2025
Zaaknummer
AWB 24/8597 en AWB 24/8598
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling verblijfsrecht EU-onderdaan en vertrektermijn bij zwervend bestaan

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 december 2024, wordt het beroep van eiser, een Poolse nationaliteit houder, beoordeeld. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland en is op 11 december 2024 door de minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door mr. C.R. Vink, op de hoogte gesteld dat hij binnen vier weken Nederland moet verlaten. Dit besluit volgde op een eerdere beslissing van 22 april 2024, waarin het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond werd verklaard. Eiser heeft een zwervend bestaan in Nederland en is in aanraking gekomen met de politie vanwege overlast en vermogensdelicten. De rechtbank heeft op 13 november 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende informatie heeft verstrekt over hoe eiser zijn verblijf daadwerkelijk en effectief kan beëindigen. De rechtbank verwijst naar het arrest F.S., waarin wordt gesteld dat de vertrektermijn niet korter mag zijn dan één maand, maar dat er geen verplichting is voor de minister om een belangenafweging te maken bij het vaststellen van deze termijn. Eiser heeft aangevoerd dat de vertrektermijn van één maand onterecht is en dat er onvoldoende duidelijkheid is over de voorwaarden voor zijn terugkeer naar Nederland. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk wordt verklaard. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 24/8597 en AWB 24/8598
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 3 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. P.M. Langereis),
en
de minister van Asiel en Migratie,
voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder
(gemachtigde: mr. C.R. Vink).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser.
1.1.
Bij besluit van 11 december 2024 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft op grond van het Unierecht en bepaald dat eiser binnen vier weken Nederland dient te verlaten.
1.2.
Bij besluit van 22 april 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 13 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser is geboren op [geboortedag] 1987 en heeft de Poolse nationaliteit. Eiser is, naar eigen zeggen, een jaar geleden naar Nederland gekomen. Uit onderzoek van de politie is gebleken dat eiser een zwervend bestaan leidt in Nederland, vaak in aanraking is gekomen met de politie vanwege het plegen van overlast op straat en vermogensdelicten, sinds mei 2023 geen arbeid meer verricht in Nederland en geen eigen middelen van bestaan heeft. Ook is niet gebleken dat eiser op zoek is naar werk en daarop een reële kans maakt.
4. Gelet op deze feiten en omstandigheden heeft verweerder vastgesteld dat eiser geen rechtmatig blijf heeft op grond van het Unierecht. [1] Verweerder heeft daarom aan eiser een verwijderingsmaatregel opgelegd. Daarbij heeft verweerder een belangenafweging gemaakt en het belang van eiser om in Nederland te blijven minder zwaar laten wegen dan het belang van de Nederlandse samenleving bij verwijdering van eiser. Verweerder heeft eiser een vertrektermijn van een maand opgelegd.
Wat vindt eiser in beroep?
5. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. De verwijderingsmaatregel voldoet niet aan het arrest F.S. [2] Om een nieuw verblijfsrecht te krijgen of bij terugkeer naar Nederland een nieuwe vrije termijn te genieten, moet eiser zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief beëindigen. Verweerder heeft niet uitgelegd op welke manier eiser zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief kan beëindigen en onder welke omstandigheden eiser terug kan keren naar Nederland. Volgens eiser blijkt uit het arrest F.S. dat er twee momenten zijn waarop getoetst wordt. Eerst moet voorafgaand aan het verwijderingsbesluit een inventarisatie worden gemaakt van de elementen die moeten worden betrokken bij de vaststelling of de banden van eiser met de lidstaat zijn verbroken. Daarna is het aan de gerechtelijke instantie om na te gaan of de banden met de lidstaat na het vertrek zijn verbroken. Verweerder had dus moeten benoemen wat van eiser wordt gevergd om daadwerkelijk en effectief zijn verblijf te beëindigen. Verweerder heeft een actieve informatieplicht hierover. [3] Nu het voor eiser onduidelijk is hoe hij zijn verblijf daadwerkelijk en effectief kan beëindigen, loopt hij het risico op vreemdelingenbewaring zonder voldoende duidelijke en voorzienbare juridische basis. Dit levert een schending van artikel 5 van het EVRM [4] op. Tot slot heeft verweerder bij het opleggen van de vertrektermijn van één maand ten onrechte geen belangenafweging gemaakt en niet uitgelegd waarom de vertrektermijn één maand is en niet langer.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Daadwerkelijk en effectief beëindigen van het verblijf
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser voldoende heeft geïnformeerd over de wijze waarop eiser zijn verblijf daadwerkelijk en effectief kan beëindigen.
7.1.
Uit artikel 34 van de Verblijfsrichtlijn [5] volgt niet dat verweerder een actieve informatieplicht heeft over het rechtmatig verblijf van individuele Unieburgers in Nederland. Er staat enkel voorgeschreven dat de lidstaten in het algemeen informatie verspreiden betreffende de rechten en plichten van de burgers van de Unie, met name door bewustmakingscampagnes via landelijke en plaatselijke media en andere communicatiemiddelen. Wel volgt uit artikel 30, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 15, eerste lid, van de Verblijfsrichtlijn dat een verwijderingsmaatregel op zodanige wijze schriftelijk ter kennis moet worden gebracht, dat de betrokkene in staat is om de inhoud en de gevolgen hiervan te begrijpen. Verweerder heeft een openbare werkinstructie, te weten WI 2023/3, waarin uiteengezet wordt welke elementen van belang zijn bij het daadwerkelijk en effectief beëindigen van het verblijf. Dit zijn dezelfde elementen die in het arrest F.S. zijn opgenomen, namelijk: de duur van de afwezigheid, een verzoek om schrapping uit het bevolkingsregister, de beëindiging van een huurovereenkomst, uitschrijving bij een dienst om arbeidsbemiddeling of de beëindiging van andere relaties die een zekere integratie van de Unieburger in Nederland veronderstellen. Het arrest F.S. en de openbare werkinstructie bieden voldoende houvast om te weten welke elementen een rol spelen bij de beoordeling of het verblijf daadwerkelijk en effectief is beëindigd.
7.2.
De rechtbank begrijpt dat voor dakloze personen zoals eiser veel van de elementen uit het arrest F.S. niet van toepassing zijn, maar dit betekent niet dat het voor eiser onduidelijk is hoe hij zijn verblijf daadwerkelijk en effectief kan beëindigen. Uit het arrest F.S. volgt ook dat rekening moet worden gehouden met aanwijzingen dat de Unieburger tijdens de periode van afwezigheid het centrum van zijn persoonlijke, professionele of familiebelangen naar een andere lidstaat heeft overgebracht. Naar het oordeel van de rechtbank zou dan in deze gevallen minder gewicht kunnen toekomen aan het verplaatsen van de belangen van eiser uit Nederland en meer gewicht aan het plaatsen van zijn belangen het buitenland. Het valt niet uit te sluiten dat iemand zijn verblijf daadwerkelijk en effectief kan beëindigen door bijvoorbeeld een inschrijving in het bevolkingsregister of het aangaan van een huurovereenkomst in het buitenland.
7.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is het niet mogelijk voor verweerder om de elementen die in het arrest F.S. genoemd zijn nader te specificeren bij het opleggen van de verwijderingsmaatregel, omdat er geen uitputtende lijst van voorbeelden kan worden gegeven. Een dergelijke verplichting daartoe volgt ook niet uit het arrest F.S. Daarbij komt dat een eventueel nieuw verblijf van eiser in Nederland een onzekere toekomstige gebeurtenis is. Eiser heeft immers Nederland nog niet verlaten en de toets of zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief is beëindigd, vindt pas plaats wanneer hij eerst Nederland zou verlaten en vervolgens terug zou keren en hier opnieuw zou willen verblijven. Deze toets is casuïstisch van aard en hangt af van de omstandigheden op dat moment.
7.4.
Voor zover eiser heeft gesteld dat er feitelijk sprake is van een inreisverbod, omdat eiser niet weet wanneer hij weer aan de voorwaarden voor verblijf in Nederland als Unieburger voldoet, overweegt de rechtbank dat in de WI 2023/3 kenbaar weergegeven is welke omstandigheden een rol spelen bij de weging of het verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief is beëindigd. Het is juist de eigen verantwoordelijkheid van eiser, en niet die van verweerder, om na te gaan, of en wanneer aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf als Unieburger in Nederland wordt voldaan. Indien eiser aan deze eisen meent te voldoen, staat het hem vrij weer rechtmatig verblijf in Nederland te genieten. Hiertoe is, zoals eerder is overwogen, geen besluitvorming van verweerder vereist. Niet valt daarom in te zien waarom feitelijk sprake zou zijn van een inreisverbod.
7.5.
Voor de volledigheid overweegt de rechtbank nog dat er, naast het daadwerkelijk en effectief beëindigen van zijn verblijf in Nederland, nog een tweede manier is voor eiser om weer rechtmatig verblijf te krijgen in Nederland. Zodra eiser voldoet aan de voorwaarden van artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit, heeft hij van rechtswege weer rechtmatig verblijf. Het verwijderingsbesluit is dan niet meer van kracht. [6]
Belangenafweging bij vertrektermijn
8. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze beroepsgrond niet slagen. In het arrest F.S. staat dat de vertrektermijn niet korter mag zijn dan één maand, maar het arrest vermeldt niet dat bij het opleggen van de vertrektermijn van één maand een belangenafweging moet worden gemaakt waarbij verweerder moet uitleggen waarom die termijn één maand is en niet langer.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond.
10. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [7] .
11. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A. Drageljević, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zoals beschreven in artikel 8.12, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 22 juni 2021, C-719/19, ECLI:EU:C:2021:506.
3.Op grond van artikel 34 van de Verblijfsrichtlijn.
4.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
5.Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden.
6.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1510.
7.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.