ECLI:NL:RBDHA:2024:2294

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
23 februari 2024
Zaaknummer
C/09/651322 / FA RK 23-5377
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie na scheiding en wijziging van omstandigheden

In deze beschikking van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 22 februari 2024, is de wijziging van kinderalimentatie aan de orde. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.P. Lagerweij, heeft verzocht om een verhoging van de kinderalimentatie voor hun minderjarige kind, [minderjarige 1], van € 800,- per maand, met als argument dat de omstandigheden zijn gewijzigd na haar scheiding van de stiefvader. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.M. Wigman, heeft het verzoek betwist en stelt dat de moeder niet volledig openheid van zaken heeft gegeven over haar financiële situatie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader eerder een bijdrage van € 316,- per maand heeft betaald, maar dat deze is verlaagd naar nihil in 2021. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van beide partijen in overweging genomen, waaronder de financiële situatie van de vader, die recent een tijdelijke toelage ontving, en de moeder, die minder uren is gaan werken. De rechtbank heeft de behoefte van [minderjarige 1] vastgesteld op € 1.180,- per maand en de draagkracht van beide ouders beoordeeld.

Uiteindelijk heeft de rechtbank beslist dat de vader met ingang van 1 augustus 2023 een kinderalimentatie van € 335,- per maand moet betalen, en vanaf 1 januari 2024 € 284,- per maand. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de alimentatie onmiddellijk betaald moet worden, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De rechtbank heeft de verzoeken van de moeder voor het overige afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familierecht
Zaaknummer: C/09/651322 / FA RK 23-5377
Kinderalimentatie
Beschikking van 22 februari 2024
in de zaak van:
[moeder] ,
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. L.P. Lagerweij,
t e g e n
[vader] ,
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J.M. Wigman.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift van de moeder met bijlagen 2 tot en met 8, binnengekomen op 25 juli 2023;
het bericht namens de moeder van 9 augustus 2023 met bijlage 9;
het bericht namens de moeder van 11 september 2023 met bijlage;
het verweerschrift van de vader bijlagen 1 en 2;
de e-mail namens de moeder van 5 januari 2024 met ongenummerde bijlagen;
de e-mail namens de moeder van 8 januari 2024 met ongenummerde bijlage;
het bericht namens de vader van 11 januari 2024 met een brief en bijlage 3 tot en met 6;
de e-mail namens de moeder van 17 januari 2024 met ongenummerde bijlage;
de e-mail namens de moeder van 25 januari 2024 met ongenummerde bijlage, en
de e-mail namens de vader van 1 februari 2024 met ongenummerde bijlage.
1.2.
Het verzoek en verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling op 24 januari 2024. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. De advocaat van de vader heeft een pleitnota overgelegd. Tijdens deze behandeling zijn via videobellen gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat.

2.Waar gaat het over?

wat staat vast?
2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Zij zijn de ouders van:
[minderjarige 1](roepnaam:
[minderjarige 1]), geboren op [geboortedag 1] 2014 in [geboorteplaats] .
2.2.
[minderjarige 1] staat ingeschreven op het adres van de moeder.
2.3.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [minderjarige 1] .
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 28 februari 2018 is bepaald dat de vader met ingang van 18 juli 2017 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] moet voldoen van € 325,- per maand.
2.5.
Het gerechtshof Den Haag heeft later bij beschikking van 13 maart 2019 bepaald dat de vader vanaf de datum van haar beschikking een kinderalimentatie van € 316,- per maand moet betalen aan de moeder. Daarnaast is de door de vader te betalen bijdrage met ingang van 18 juli 2017 tot aan de datum van de beschikking bepaald op hetgeen door de vader feitelijk is voldaan.
2.6.
Op 24 januari 2019 is de vader een geregistreerd partnerschap aangegaan met L.S.R. Eenkhoorn (verder: de partner).
2.7.
De vader en de partner zijn de ouders van:
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2018, en
  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedag 3] 2020.
2.8.
De moeder is op [huwelijksdag] 2019 hertrouwd met [stiefvader] (verder: de stiefvader).
2.9.
Bij beschikking van 3 december 2021 heeft deze rechtbank de door de vader te betalen bijdrage voor [minderjarige 1] vanaf 13 maart 2019 op € 0,- per maand (nihil) gesteld.
2.10.
Bij beschikking van 29 december 2022 is de echtscheiding uitgesproken tussen de moeder en de stiefvader. Deze beschikking is op 12 januari 2023 ingeschreven in de daarvoor bedoelde registers.
wat ligt voor?
2.11.
De moeder wil dat de vader met ingang van 12 januari 2023, dan wel vanaf de datum van indiening van het verzoekschrift, een kinderalimentatie aan haar gaat betalen voor [minderjarige 1] van € 800,- per maand, dan wel – zo is ter zitting aangevuld – een door de rechtbank in redelijkheid vast te stellen bedrag. Zij stelt dat de omstandigheden zijn gewijzigd. [minderjarige 1] heeft geen stiefvader meer die (mede) voor haar onderhoudsplichtig is. Dit maakt dat zij weer behoefte heeft aan een bijdrage van de vader. De vader is in de aanloop naar de echtscheiding door de moeder geïnformeerd en verzocht om zijn inkomensgegevens te verstrekken, maar dat heeft hij nagelaten.
2.12.
De vader is het niet eens met het verzoek van de moeder. Hij wil dat de moeder niet wordt ontvangen in haar verzoek of dat het verzoek wordt afgewezen, dan wel dat de rechtbank een redelijke bijdrage vaststelt die ingaat vanaf de datum indiening van het verzoekschrift. De vader stelt dat de moeder (opnieuw) geen volledige openheid van zaken heeft gegeven in haar financiële situatie. De moeder houdt informatie over haar inkomsten uit verhuur achter en heeft daarnaast haar aangiftes en aanslagen IB voor 2020, 2021 en 2022 niet overgelegd. Verder moet de beslissing van de moeder om minder uren te gaan werken volledig voor haar rekening komen. De draagkracht van de vader moet inmiddels worden verdeeld over drie kinderen. Tot slot maakt de vader bezwaar tegen de verzochte ingangsdatum.

3.De beoordeling

conclusie
3.1.
De rechtbank beslist dat de vader een kinderalimentatie aan de moeder moet betalen voor [minderjarige 1] van vanaf 1 augustus 2023 € 335,- per maand en vanaf 1 januari 2024 € 284,- per maand. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
wijziging van omstandigheden
3.2.
Een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst inzake levensonderhoud kan worden gewijzigd of ingetrokken wanneer zij later door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. [1]
3.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de omstandigheden zijn gewijzigd. Dit is er onder meer in gelegen dat de moeder inmiddels gescheiden is van de stiefvader en de vader en de partner een nieuw kind ( [minderjarige 3] ) hebben gekregen. De rechtbank komt daarom toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
ingangsdatum
3.4.
De wet [2] laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechter beslist. De rechter kan dus een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit flinke gevolgen voor partijen kan hebben.
3.5.
De rechtbank laat de alimentatieverplichting in dit geval ingaan per 1 augustus 2023. Dit is de eerste dag van de maand nadat de moeder het verzoekschrift heeft ingediend. De vader had er vanaf dat moment redelijkerwijs rekening mee kunnen en moeten houden dat de rechtbank een alimentatie zou vaststellen. De rechtbank ziet geen reden om, zoals de moeder verzoekt, de alimentatie eerder te laten ingaan. Het lag daarvoor op de weg van de moeder om eerder een verzoekschrift in te dienen. Daar komt bij dat zij de vader pas op 7 juli 2023 heeft aangeschreven.
behoefte [minderjarige 1]
3.6.
Partijen zijn het erover eens dat de behoefte van [minderjarige 1] € 933,- per maand bedroeg in 2015. Geïndexeerd bedroeg de behoefte € 1.111,- per maand in 2023 en bedraagt deze vanaf 1 januari 2024 € 1.180,- per maand. [3]
behoefte [minderjarige 2] en [minderjarige 3]
3.7.
De vader is samen met zijn partner ook onderhoudsplichtig voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . Die onderhoudsplicht is van gelijke rang met die voor [minderjarige 1] . Bij een dergelijke samenloop van onderhoudsverplichtingen moet de rechtbank beoordelen of de vader in staat is om aan al zijn onderhoudsverplichtingen te voldoen. [4] Daarvoor is van belang om te weten wat de behoefte van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] is en welk aandeel de vader daarin moet leveren. Bij de bepaling van dat aandeel moet ook rekening worden gehouden met het feit dat ook de partner gehouden is om naar rato van draagkracht in die kosten bij te dragen. [5] Daarom zal de rechtbank hierna de behoefte van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] beoordelen en ook de draagkracht van de partner van de vader.
3.8.
De vader stelt de behoefte van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , uitgaande van zijn jaaropgave 2022 en die van zijn partner, op € 730,- per kind per maand. Omdat de moeder die stelling niet heeft betwist, zal de rechtbank voornoemd bedrag hierna als uitgangspunt nemen. Geïndexeerd bedroeg de behoefte € 755,- per kind per maand in 2023 en bedraagt deze vanaf 1 januari 2024 € 802,- per kind per maand. [6]
draagkracht ouders
3.9.
Bij de berekening van kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld welk bedrag ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien. [7]
3.10.
Daarbij maakt de rechtbank onderscheid in twee periodes. De vader heeft namelijk in 2023 een tijdelijke toelage ontvangen vanwege zijn uitzending naar het buitenland. Daarnaast is de moeder vanaf 1 januari 2024 minder uren gaan werken. Om die redenen rekent de rechtbank over twee periodes, te weten: 1 augustus 2023 tot en met 31 december 2023 (periode 1) en vanaf 1 januari 2024 (periode 2).
draagkracht vader
periode 1
3.11.
Bij de bepaling van de draagkracht van de vader in periode 1 rekent de rechtbank met de door hem overgelegde loonstrook van december 2023 (bijlage 3). Daaruit blijkt een cumulatief belastbaar jaarinkomen van € 114.886,-. Hoewel de vader heeft aangegeven dat dit hoge inkomen eenmalig was, omdat dit te maken had met een uitzending naar het buitenland, is dit wel het inkomen dat maatgevend is voor zijn draagkracht in 2023. Omdat de rechtbank een knip maakt per 1 januari 2024, zal vanaf die datum weer met het reguliere inkomen van de vader worden gerekend.
3.12.
Uit de aangehechte berekening volgt een netto besteedbaar inkomen (NBI) en een draagkracht van € 5.602,- en € 1.922,- per maand. [8]
periode 2
3.13.
Voor deze periode rekent de rechtbank met de overgelegde loonstrook van januari 2024. Daaruit blijkt een belastbaar maandloon van € 6.897,-. Wanneer rekening wordt gehouden met het te ontvangen vakantiegeld en de eindejaarsuitkering (van 8,33% over het jaarinkomen), berekent de rechtbank het belastbaar jaarinkomen van de vader op € 96.279,-. De rechtbank brengt daarop in mindering de werknemerspremies SZVK en WGA van in totaal € 99,- per maand.
3.14.
Uit de aangehechte berekening blijkt een NBI en een draagkracht van € 4.897,- en € 1.511,- per maand. [9]
draagkracht moeder
periode 1
3.15.
Bij de bepaling van de draagkracht van de moeder in periode 1 rekent de rechtbank met de overgelegde loonstrook van december 2023. Daaruit blijkt een cumulatief belastbaar jaarinkomen van € 66.362,-. De rechtbank zal daarnaast, in beide periodes, rekenen met een geschat inkomen uit verhuur van € 7.500,- per jaar, daarbij (afgerond) aansluitend bij het door de vader in zijn overgelegde overzicht genoemde minimale bedrag. De moeder bezit onroerend goed in binnen- en buitenland. De moeder heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt welke inkomsten uit verhuur zij daaruit heeft, dan wel dat het voor haar niet mogelijk is daaruit inkomsten uit verhuur te genereren.
3.16.
Uit de aangehechte berekening blijkt een NBI en draagkracht van € 4.862,- en € 1.560,- per maand. [10]
periode 2
3.17.
Voor deze periode rekent de rechtbank met de overgelegde loonstrook van januari 2024. Daaruit blijk een brutoloon van € 5.158,- per maand. Uit de aangehechte berekening blijkt een NBI en draagkracht van € 5.013,- en € 1.567,- per maand. [11]
3.18.
De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de vader dat het besluit van de moeder om vanaf 1 januari 2024 minder uren te gaan werken voor haar rekening moet komen. De moeder heeft voldoende uiteengezet dat zij vanwege de aandoening van [minderjarige 1] , die aan het syndroom van Marfan lijdt, veel tijd kwijt is aan afspraken. Zij kan dit niet overlaten aan een netwerk, omdat zij dat niet heeft In Nederland. Daargelaten dat de moeder haar arbeidsomvang slechts met 2 uur heeft verminderd naar 34 uur per week, en die arbeidsomvang onder deze omstandigheden alleszins redelijk is, heeft dit ook vrijwel geen gevolgen voor haar draagkracht.
draagkracht partner
periode 1
3.19.
Bij de bepaling van de draagkracht van de partner rekent de rechtbank met de overgelegde loonstrook (bijlage 3) van december 2023. Daaruit blijkt een cumulatief belastbaar jaarinkomen van € 65.773,-.
3.20.
Uit de aangehechte berekening blijkt een NBI en draagkracht van € 3.987,- en € 1.131,- per maand. [12] De rechtbank heeft daarbij ook rekening gehouden met de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
periode 2
3.21.
Voor deze periode rekent de rechtbank met de overgelegde loonstrook van januari 2024. Daaruit blijkt een belastbaar maandloon van € 5.069,-. Inclusief vakantiegeld en eindejaaruitkering, berekent de rechtbank het belastbaar jaarinkomen van de partner op € 70.761,-. De rechtbank brengt daarop in mindering de werknemerspremie WGA van € 22,- per jaar.
3.22.
Uit de aangehechte berekening blijkt een NBI en draagkracht van € 4.283,- en € 1.210,- per maand. [13] De rechtbank heeft ook hier rekening gehouden met de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
verdeling kosten
3.23.
Zoals hiervoor onder 3.7 is overwogen, is er aan de kant van de vader sprake van een samenloop van onderhoudsverplichtingen. De rechtbank moet in een dergelijk geval beoordelen of de vader in staat is om aan al zijn onderhoudsverplichtingen te voldoen. Daarbij moet de rechtbank ook rekening houden met de bijdragen die de partner kan leveren. [14] Omdat de partner ook onderhoudsplichtig is voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , zal de rechtbank de draagkracht van de vader vergelijken met die van de partner om zijn aandeel in de kosten van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] vast te stellen. Bij de vaststelling van zijn aandeel in de kosten van [minderjarige 1] , vergelijkt de rechtbank de draagkracht van de vader met die van de moeder, omdat zij samen onderhoudsplichtig zijn voor [minderjarige 1] . Bij het maken van die draagkrachtvergelijkingen neemt de rechtbank de volledige draagkracht van de vader mee. Daarmee wijkt de rechtbank af van de berekeningen van partijen, waarin zij de draagkracht van de vader (naar rato van de behoefte) al hebben gesplitst over de verschillende kinderen. Een dergelijke splitsing is namelijk pas aan de orde, als blijkt dat de draagkracht van de vader onvoldoende is om aan al zijn onderhoudsverplichtingen te voldoen. [15] Dat kan pas worden vastgesteld, nadat is bekeken welk aandeel de vader naar rato van ieders draagkracht zou moeten voldoen. [16]
periode 1
3.24.
Voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ziet die draagkrachtvergelijking er voor periode 1 als volgt uit. De vader heeft een draagkracht van € 1.922,- en de partner heeft een draagkracht van € 1.131,-. Dit betekent dat de vader een deel van (€ 1.922 ÷ € 3.053 x € 1.510 =) € 951,- per maand moet dragen en de partner een deel van (€ 1.131 ÷ € 3.053 x € 1.510 =) € 559,- per maand.
3.25.
Voor [minderjarige 1] ziet die draagkracht er voor periode 1 als volgt uit. De vader heeft een draagkracht van € 1.922,- en de moeder heeft een draagkracht van € 1.560,-. Dit betekent dat de vader een deel van (€ 1.922 / € 3.482 x € 1.111 =) € 613,- per maand moet dragen en de moeder een deel van (€ 1.560 / € 3.482 x € 1.111 =) € 498,- per maand.
3.26.
De vader moet dus voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] een bedrag van € 951,- bijdragen en voor [minderjarige 1] een bedrag van € 613,-. Dat is samen € 1.564,-. De draagkracht van de vader is € 1.922,- en dat is dus voldoende om aan al zijn onderhoudsverplichtingen te voldoen. Er hoeft dus geen verdere verdeling van zijn draagkracht plaats te vinden. Het aandeel van de vader in de kosten van [minderjarige 1] blijft dus € 613,- per maand.
periode 2
3.27.
Voor periode 2 ziet de draagkracht voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] er als volgt uit. De draagkracht van de vader is dan € 1.511,- en van de partner (nog steeds) € 1.210,-. De vader moet dan een deel van (€ 1.511 ÷ € 2.721 x € 1.604 =) € 891,- dragen.
3.28.
Voor [minderjarige 1] ziet de draagkracht er voor periode 2 als volgt uit. De draagkracht van de vader is € 1.511,- en van de moeder € 1.567,-. De vader moet dan een deel van (€ 1.511 ÷ € 3.078 x € 1.180 =) € 579,- dragen.
3.29.
De draagkracht van de vader is € 1.511,- en dat is dus voldoende om aan al zijn onderhoudsverplichtingen te voldoen. Er hoeft dus geen verdere verdeling van zijn draagkracht plaats te vinden. Het aandeel van de vader in de kosten van [minderjarige 1] blijft dus € 579,-.
zorgkorting
3.30.
Tussen partijen is niet in geschil dat de op basis van de vastgestelde zorgregeling een zorgkorting van 25% van toepassing is. Dat is € 278,- per maand in 2023 en € 295,- per maand in 2024.
3.31.
De door de vader voor [minderjarige 1] te betalen bijdrage bedraagt dus na rekening te hebben gehouden met de zorgkorting (€ 613 - € 278 =) € 335,- per maand in periode 1 en (€ 579 - € 295 =) € 284,- per maand in periode 2.
uitvoerbaar bij voorraad
3.32.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de kinderalimentatie betaald moet worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de beschikking van de rechtbank van 3 december 2021 en bepaalt dat de vader een kinderalimentatie aan de moeder moet betalen voor [minderjarige 1] van;
  • € 335,-per maand,
    vanaf 1 augustus 2023;
  • € 284,-per maand,
    vanaf 1 januari 2024;
4.2.
bepaalt dat de vader deze alimentatie wat de toekomstige termijnen betreft steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet betalen;
4.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad, en
4.4.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Dit is de beslissing van rechter mr. C. Koopman, tot stand gekomen in samenwerking met griffier mr. N. Kum. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2024 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in Den Haag. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlage 1: indexering behoefte [minderjarige 1]
Bijlage 2: indexering behoefte [minderjarige 2] en [minderjarige 3]
Bijlage 3: berekening draagkracht vader (periode 1)
Bijlage 4: berekening draagkracht vader (periode 2)
Bijlage 5: berekening draagkracht moeder (periode 1)
Bijlage 6: berekening draagkracht moeder (periode 2)
Bijlage 7: berekening draagkracht partner (periode 1)
Bijlage 8: berekening draagkracht partner (periode 2)

Voetnoten

1.Artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek
2.Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek
3.Zie bijlage 1
4.Hoge Raad 13 december 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0451
5.Hoge Raad 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:BX1295
6.Zie bijlage 2
7.Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek
8.Zie bijlage 3
9.Zie bijlage 4
10.Zie bijlage 5
11.Zie bijlage 6
12.Zie bijlage 7
13.Zie bijlage 8
14.Hoge Raad 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX1295
15.Hoge Raad 9 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:314
16.Hoge Raad 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX1295