ECLI:NL:RBDHA:2024:22931

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2024
Publicatiedatum
3 februari 2025
Zaaknummer
AWB 23/14174 en AWB 23/15103
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag VBT-R verblijf bij dochter en verzoek om voorlopige voorziening in het kader van artikel 8 EVRM

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning met als doel 'familie- en gezinsleven'. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie, omdat eiseres niet beschikt over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet in aanmerking komt voor vrijstelling van dit vereiste. De rechtbank heeft het beroep op 26 september 2024 behandeld, waarbij eiseres, haar gemachtigde, haar partner, een tolk en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

Eiseres, geboren in 1989 en van Keniaanse nationaliteit, heeft een verblijfsvergunning aangevraagd om bij haar dochter, partner en in bezwaar geboren zoontje in Nederland te verblijven. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de belangen van de kinderen van eiseres en de partner, die beiden in Nederland wonen. De rechtbank stelt vast dat er sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, maar dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt.

De rechtbank concludeert dat eiseres niet kan worden vrijgesteld van het mvv-vereiste, omdat zij zelf heeft gekozen om een gezin te stichten zonder te weten of zij rechtmatig verblijf zou krijgen. De belangen van de partner van eiseres en zijn kinderen uit een eerdere relatie zijn ook in de afweging betrokken, maar de rechtbank oordeelt dat er geen objectieve belemmeringen zijn voor het gezinsleven in Kenia. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, waardoor eiseres geen griffierecht terugkrijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 23/14174 en AWB 23/15103
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 28 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres/verzoekster (hierna: eiseres)

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Roozdar),
en
de minister van Asiel en Migratie,
voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. R. Radema).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag met als verblijfsdoel “familie-en gezinsleven” en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 19 juli 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 3 november 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 26 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, de partner van eiseres, E. Kosanovic als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1989 en heeft de Kenyaanse nationaliteit. Eiseres heeft een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aangevraagd met als verblijfsdoel ‘familie en gezinsleven’, omdat zij bij haar dochtertje (referente), haar partner en haar in bezwaar geboren zoontje in Nederland wil verblijven.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiseres niet beschikt over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet in aanmerking komt voor vrijstelling van dit vereiste. Verweerder heeft daarom een belangenafweging in het kader van artikel van het 8 van het EVRM [1] gemaakt, maar heeft die in het nadeel van eiseres laten uitvallen.
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en vindt dat zij moet worden vrijgesteld van het mvv-vereiste. Verweerder heeft in de belangenafweging onvoldoende gewicht toegekend aan de belangen van de partner van eiseres. Hij heeft namelijk nog twee kinderen uit een eerdere relatie. Hij is belast met het gezamenlijk gezag over de kinderen en heeft eens per twee weken omgang met ze. Verweerder stelt ten onrechte dat het gezinsleven tussen de partner van eiseres en deze kinderen niet intensief genoeg is en verwijst daartoe naar een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. [2] In die zaak ging het om een vader die slechts één middag in de twee weken omgang met zijn kinderen had en zijn gezinsleven werd wel voldoende intensief bevonden om rechten te ontlenen aan artikel 8 van het EVRM. Nu deze kinderen hun hoofdverblijf hebben in Nederland, levert dit een objectieve belemmering op de partner van eisers om het gezinsleven met haar in Kenia uit te oefenen. Verder heeft verweerder ook onvoldoende gewicht toegekend aan de belangen van de kinderen die eiseres samen met haar partner heeft. Ook voor hen bestaat een objectieve belemmering om terug te gaan naar Kenia, omdat zij geen enkele binding met dat land hebben. Daarbij is van belang dat eiseres en haar partner van plan zijn om, na afronding van een procedure die nog bij de gemeente wordt gevoerd over de geboorteakte van de dochter, een naturalisatieverzoek voor de kinderen in te dienen. Ook is van belang de dochter inmiddels naar de basisschool gaat en voornamelijk Nederlands spreekt. Daarnaast is zij ook om medische redenen gebonden aan Nederland.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres niet beschikt over een geldige mvv. Ook is niet in geschil dat tussen eiseres, haar partner en hun twee kinderen sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Tussen partijen is in geschil of verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat de uitzetting van eiseres niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM en dat geen aanleiding bestaat om haar om die reden vrij te stellen van het mvv-vereiste.
6. Uit vaste jurisprudentie van het EHRM [3] en van de hoogste bestuursrechter volgt dat bij aanvragen op grond van artikel 8 van het EVRM er een ‘fair balance’ moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling en diens familie enerzijds, en het Nederlandse algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. [4] De rechtbank moet beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in die belangenafweging heeft betrokken. Deze maatstaf impliceert verder dat de rechter de door verweerder gemaakte belangenafweging enigszins terughoudend moet toetsen. [5]
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de belangen van eiseres in het kader van artikel 8 van het EVRM kenbaar afgewogen tegen het belang van de Nederlandse overheid en voldoende gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
6.2.
Verweerder heeft in het nadeel van eiseres kunnen meewegen dat zij ervoor heeft gekozen om met haar partner een gezin te stichten, terwijl zij nog niet wist of zij hier rechtmatig verblijf zou krijgen. Dit komt voor haar eigen rekening en risico. Het recht op familieleven in het kader van artikel 8 van het EVRM geeft daarbij geen vrije keuze van het land waar men wil gaan wonen. Ook heeft verweerder in het nadeel van eiseres mogen meewegen dat haar partner al langdurig een bijstandsuitkering ontvangt. Niet is gebleken van objectieve belemmeringen voor eiseres en haar partner om het gezinsleven in Kenia uit te oefenen. Dat de partner van eiseres de Nederlandse nationaliteit heeft, betekent niet dat hij eiseres desgewenst niet kan volgen naar Kenia. De enkele stelling dat hij niet in aanmerking zou komen voor een Keniaanse verblijfsvergunning omdat ze niet gehuwd zijn, doet daar niet aan af. In dit kader heeft verweerder erop kunnen wijzen dat er ook andere verblijfsvergunningen zijn, zoals bijvoorbeeld een werkvisum.
6.3.
Ook de omstandigheid dat de partner van eiseres nog twee kinderen uit een eerdere relatie heeft, leidt er niet toe dat van hem niet zou kunnen worden verwacht met haar mee te gaan naar Kenia. Verweerder heeft de belangen van deze kinderen betrokken [6] en voldoende aandacht besteed aan hun belang om het gezinsleven met hem te kunnen uitoefenen. Verweerder heeft in het nadeel kunnen meewegen dat de partner van eiseres niet heeft aangetoond dat hij feitelijk en structureel invulling geeft aan de omgangsregeling. De partner van eiseres heeft enkel gesteld dat hij zijn meerderjarige zoon met enige regelmaat ziet, maar zijn minderjarige dochter niet. Niet is aangetoond dat het gezinsleven tussen de partner en zijn kinderen intensief is. Daarbij kan de partner van eiseres aan dit contact ook invulling geven via moderne communicatiemiddelen vanuit Kenia. Van een vergelijkbare situatie als in de door eiseres genoemde uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens [7] is dus geen sprake, alleen al omdat de partner van eiseres de omgangsregeling niet heeft onderbouwd en niet heeft onderbouwd hoe daar invulling aan wordt gegeven.
6.4.
Verder heeft verweerder de belangen van de minderjarige kinderen van eiseres en haar partner betrokken [8] en voldoende aandacht besteed aan hun belang om het gezinsleven met eiseres en hun vader te kunnen uitoefenen. Verweerder heeft in het nadeel van eiseres kunnen meewegen dat de kinderen nog jong zijn (ten tijde van het bestreden besluit 3 jaar en 1 jaar oud), dat er gezien hun leeftijd van uit kan worden gegaan dat zij nauwelijks banden met Nederland hebben en dat het oudste kind van eiseres nog maar kort naar de basisschool gaat. Ook heeft verweerder kunnen meewegen dat eiseres niet heeft aangetoond dat er door een verhuizing naar Kenia grote problemen ontstaan in de ontwikkeling van de kinderen. Daarbij is verweerder ook specifiek ingegaan op de medische situatie van het oudste kind van eiseres. Verweerder heeft kunnen concluderen dat niet is gebleken dat zij ten tijde van het bestreden besluit onder medische behandeling stond. Ten aanzien van de spraaklessen die zij volgt bij een logopedist, is van belang dat niet is gebleken dat een dergelijke behandeling in Kenia niet aanwezig zou zijn. De nieuwe medische stukken die eiseres in beroep heeft overgelegd en die zien op de geestelijke ontwikkeling van het oudste kind en het onderzoek daarnaar, worden door de rechtbank niet meegenomen in de beoordeling. Nu deze stukken zien op een geheel nieuwe medische situatie die zich heeft voorgedaan na het bestreden besluit, laat de rechtbank deze buiten beschouwing.
6.5.
Ten slotte heeft verweerder kunnen concluderen dat de omstandigheid dat eiseres en haar partner op termijn een naturalisatieverzoek voor hun kinderen willen indienen, een toekomstig onzekere gebeurtenis is waarmee nu geen rekening kan worden gehouden. Daarbij is van belang dat er op dit moment een procedure bij de gemeente loopt om de geboorteakte van het oudste kind te wijzigen. Afhankelijk van de uitkomst van die procedure heeft de gemachtigde van eiseres aangegeven voornemens te zijn om daarna een naturalisatieverzoek in te dienen voor de kinderen.
6.6.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder de belangenafweging niet ten onrechte in het nadeel van eiseres laten uitvallen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond.
8. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [9] .
9. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A. Drageljević, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
2.Zie het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 16 april 2013, Udeh tegen Zwitserland, nr. 12020/09.
3.Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
4.Onder meer uiteengezet in de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 11 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:73 en 28 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:974.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:964.
6.Als bedoeld in artikel 3 van het IVRK.
7.Zie het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 16 april 2013, Udeh tegen Zwitserland, nr. 12020/09.
8.Als bedoeld in artikel 3 van het Internationale Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK).
9.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.