ECLI:NL:RBDHA:2024:22920

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
NL24.43943
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke zaak met verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die door de Minister van Asiel en Migratie was opgelegd aan een Algerijnse vreemdeling. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, en de vreemdeling had beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij tevens schadevergoeding vroeg. Tijdens de zitting op 18 november 2024 was de vreemdeling aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling geen rechtsbijstand had gekregen tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling, maar oordeelde dat de minister aan zijn inspanningsverplichting had voldaan. De rechtbank concludeerde dat er geen gebrek in het voortraject was, ondanks dat de vreemdeling had verzocht om rechtsbijstand. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico op onttrekking aan toezicht, voldoende waren onderbouwd. De rechtbank verwierp de stelling van de vreemdeling dat er geen zicht op uitzetting was, en oordeelde dat de minister terecht de maatregel had opgelegd. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.43943
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. T. Bruinsma),

en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. M.H.S. Volker).

Procesverloop

Bij besluit van 7 november 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 18 november 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen I, Zyad. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1996] .
Het voortraject
2. Eiser stelt dat er een gebrek in het voortraject zit, omdat hij geen rechtsbijstand heeft gehad tijdens het gehoor voorafgaand aan inbewaringstelling.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Uit het proces-verbaal van gehoor volgt dat de vreemdeling voorafgaand aan het gehoor en de oplegging van de maatregel van bewaring kenbaar heeft gemaakt dat hij het gehoor bij voorkeur in het bijzijn van zijn advocaat wenste af te leggen en dus heeft verzocht om rechtsbijstand.
4. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State1 (de Afdeling) vangt de wachttijd van twee uur, als bedoeld in paragraaf A5/6.5 van de Vc, aan zodra de minister de piketmelding naar de piketcentrale heeft verzonden, en niet op het moment dat de gemachtigde de melding heeft ontvangen. Het gehoor is in dit geval aangevangen om 21:11 uur. De rechtbank stelt vast dat in het proces-verbaal van het gehoor is opgenomen dat, na de verklaring van eiser dat hij een advocaat bij het gehoor wenste, de advocatenpiketdienst op 7 november 2024 om 19:00 uur per e-mail is ingelicht. In beginsel gaat de rechtbank uit van de juistheid van dit op ambtseed opgemaakte proces-verbaal en dat de melding dus inderdaad om 19:00 is verzonden, tenzij er redenen zijn om hieraan te twijfelen. Die redenen zijn er in dit geval niet, hoewel uit het latere telefonische contact van de ambtenaar met de Raad voor Rechtsbijstand (RvR) is gebleken dat die mail kennelijk niet (op dat moment) is ontvangen. Uit het dossier volgt ook dat de mail met de piketmelding op 8 november om 7:14 pas is ontvangen door de RvR. Hoewel niet duidelijk is geworden hoe dit komt, volgt hieruit wel dat de mail met de piketmelding daadwerkelijk is verzonden. De rechtbank ziet geen aanleiding om eraan te twijfelen dat dit om 19:00 (of zeer kort daarna) is gebeurd. Uit het dossier volgt namelijk dat de piketmelding elektronisch is ondertekend om 19:01 en dat de mail met de piketmelding is verstuurd om 19:03. Dat de mail kennelijk later is ontvangen door de RvR komt in dit geval dan ook voor risico van eiser. Daarbij betrekt de rechtbank dat de minister aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan om ervoor te zorgen dat eiser rechtsbijstand zou krijgen, gelet op het volgende.
5. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 7 november 2024 blijkt dat de ambtenaar contact heeft gezocht met de RvR om na te gaan of eisers voorkeursadvocaat piketadvocaat is. Dat bleek niet zo te zijn. De ambtenaar heeft vervolgens een piketmelding per mail gestuurd naar de RvR. De RvR heeft laten weten de mail niet te hebben ontvangen en daarom geen piketmelding uit te kunnen doen. Vervolgens heeft de voorkeursadvocaat contact opgenomen met de ambtenaar en gezegd dat hij inderdaad geen vreemdelingenadvocaat (meer) is en verzocht de maatregel en gehoor door te sturen aan een collega. De ambtenaar heeft om 19:55 opnieuw gebeld met de RvR, maar zij gaven aan de mail nog steeds niet te hebben ontvangen. Uit voorzorg heeft de ambtenaar vervolgens de maatregel en het verhoor verzonden naar de door de voorkeursadvocaat genoemde collega. Die collega heeft hierna ook beroep ingediend, maar dit beroep is later weer ingetrokken, omdat de piketmelding de volgende ochtend wel is ontvangen door de RvR en zij deze melding hebben doorgezet naar de piketadvocaat, thans gemachtigde van eiser. Naar het oordeel van de rechtbank zit er om voorgaande redenen geen gebrek in het voortraject. De beroepsgrond slaagt niet.

Gronden van de maatregel van bewaring

6. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op
vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat de zware
en lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd de maatregel kunnen dragen.
Lichter middel
8. In wat eiser zelf heeft gesteld begrijpt de rechtbank dat hij bedoelt dat volstaan kon worden met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Eiser heeft al een jaar in strafdetentie gezeten en heeft een partner en kinderen in Frankrijk.
9. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel. Uit de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd en de motivering daarvan volgt dat er sprake is van een risico op onttrekking aan toezicht. Eiser heeft eerder geen gehoor gegeven aan een aan hem opgelegd terugkeerbesluit en zegt dat hij niet voornemens is om terug te keren naar Algerije. De minister heeft eisers persoonlijke omstandigheden, namelijk dat hij een gezin en familie heeft in Frankrijk, ook betrokken bij de beoordeling. De minister heeft in dit verband terecht betrokken dat de bezoeken en het beeldbellen kunnen worden voortgezet in het detentiecentrum, zoals eerder tijdens eisers strafrechtelijke detentie. Verder is niet gebleken dat eiser detentieongeschikt is en is de gezondheidszorg in het detentiecentrum gelijkwaardig aan die in de vrije maatschappij.

Zicht op uitzetting

10. Eiser heeft tijdens de zitting gezegd dat hij van de consul heeft begrepen dat de Algerijnse autoriteiten niet meewerken aan zijn uitzetting als hij dat niet wil en – zo begrijpt de rechtbank – dat hij niet wil meewerken vanwege zijn familie in Frankrijk en zijn lopende verblijfsaanvraag. De rechtbank begrijpt dat eiser hiermee in feite stelt dat het zicht op uitzetting ontbreekt. De rechtbank volgt dit niet. De rechtbank stelt voorop dat niet in geding is dat eiser op dit moment geen verblijfsrecht heeft in Frankrijk. Eisers nationaliteit is op 3 augustus 2024 bevestigd door de Algerijnse autoriteiten, op 12 november 2024 is een vlucht aangevraagd en op 13 november is een verzoek om escorts gedaan. De minister heeft in aanvulling hierop ter zitting gezegd dat de reisenvelop klaarligt voor 5 december 2024. De rechtbank ziet in bovenstaande geen aanleiding om te oordelen dat er geen zicht op uitzetting is. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van K.L.H. Thomas, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
21 november 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.