ECLI:NL:RBDHA:2024:22916

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
NL24.43480
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 november 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring opgelegd aan een Poolse eiser door de Minister van Asiel en Migratie. De maatregel van bewaring was opgelegd op 5 november 2024, maar de eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. De minister heeft de maatregel op 11 november 2024 omgezet, maar de rechtbank oordeelt dat deze omzetting te laat heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 7 november 2024 zijn asielwens heeft geuit, wat betekent dat de minister de maatregel uiterlijk op 9 november 2024 had moeten omzetten. De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring vanaf 10 november 2024 onrechtmatig was, omdat deze niet meer op een juiste wettelijke grondslag berustte. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard en de minister veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 200,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, evenals de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.750,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op 21 november 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.43480
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. J.S. Dobosz),
en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. N. Schoonbrood).

Procesverloop

Bij besluit van 5 november 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De minister heeft op 11 november 2024 de maatregel van bewaring opgeheven en aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b van de Vw opgelegd.
De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 5 november 2024 op 18 november 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K.D. Sikorska. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Poolse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1991] .
Gronden van de maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten
of gestelde termijn gevolg heeft gegeven; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat de gronden en de motivering daarvan de maatregel van bewaring kunnen dragen.
Voortvarendheid
4. Eiser voert aan dat de (voortduring van de) maatregel van bewaring onrechtmatig is, omdat deze niet tijdig is omgezet. Eiser heeft namelijk op 7 november 2024 zijn asielwens geuit tijdens het vertrekgesprek, waarna de minister binnen 2 dagen de grondslag van de bewaring had moeten wijzigen. Echter, de minister heeft de grondslag van
de bewaring pas op 11 november 2024 omgezet. Dat is twee dagen te laat en daarom is de maatregel vanaf 10 november onrechtmatig.
5. De minister stelt zich op het standpunt dat uit het verslag van het vertrekgesprek op 7 november 2024 niet blijkt dat eiser op dat moment een asielaanvraag wilde doen. Op de vraag of eiser een asielaanvraag wil doen, antwoordt hij dat hij dit eerst met zijn advocaat gaat bespreken. De minister stelt zich op het standpunt dat hieruit voortvloeit dat eiser op
7 november nog geen asielaanvraag wenste te doen, omdat hij dit eerst met zijn advocaat wilde bespreken.
6. Ter zitting heeft eiser uitgelegd dat hij tijdens het vertrekgesprek al een asielaanvraag wenste te doen en dit daarnaast ook met zijn advocaat wilde bespreken.
7. De minister heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat eiser pas op 8 november 2024 zijn asielwens heeft geuit. De gemachtigde van eiser heeft de minister op 8 november per mail geïnformeerd over eisers asielwens. Echter de minister heeft de grondslag van de bewaring pas op 11 november 2024 omgezet. De bewaring van eiser was daarom met ingang van 8 november 2024 niet langer op de juiste wettelijke grondslag gebaseerd en niet met ingang van 7 november 2024. De minister is het dus wel met eiser eens dat de maatregel te laat is omgezet, maar vindt dat dit maar één dag te laat is gebeurd.
8. De rechtbank oordeelt als volgt. De minister dient volgens vaste rechtspraak een maatregel van bewaring binnen 48 uur om te zetten naar een andere grondslag, wanneer deze niet meer op een juiste wettelijke grondslag berust. Naar het oordeel van de rechtbank sluit het verslag van eisers vertrekgesprek de uitleg die eiser daaraan ter zitting heeft gegeven (namelijk dat hij èn een asielaanvraag wilde indienen èn dit met zijn advocaat wenst te bespreken) niet uit. Dat eiser op 7 november wel degelijk een asielwens heeft geuit volgt ook uit de email van 8 november van zijn gemachtigde aan de minister. De onduidelijkheid in het vertrekgesprek komt voor rekening van de minister. Zoals besproken tijdens de zitting, had de ambtenaar kunnen vragen om een ‘ja’of ‘nee’-antwoord, om enige verwarring te voorkomen en gelet op de consequenties. De rechtbank oordeelt om deze reden dat eiser zijn asielwens voor het eerst op 7 november 2024 kenbaar heeft geuit. Nu eiser op 7 november 2024 zijn asielwens heeft geuit, had de minister uiterlijk op 9 november 2024 de maatregel moeten omzetten naar een andere grondslag. Dat is niet gebeurd, zodat
de minister onvoldoende voortvarend heeft gehandeld bij de omzetting. De maatregel is daarom met ingang van 10 november 2024 onrechtmatig. De beroepsgrond slaagt.
Conclusie
9. Het beroep is gegrond. De rechtbank verwijst naar vaste rechtspraak van Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State1 en acht gronden aanwezig om
een schadevergoeding toe te kennen van € 200,- voor twee dagen onrechtmatige tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel (van € 100,- per dag).
10. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de minister de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
1. Bijvoorbeeld de uitspraak van 23 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2963

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 200,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van K.L.H. Thomas, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
21 november 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.