ECLI:NL:RBDHA:2024:22910
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening met betrekking tot Kroatië
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 3 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de Minister van Asiel en Migratie beoordeeld. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 26 november 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, terwijl eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.
De rechtbank oordeelt dat de minister terecht van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaat ten aanzien van Kroatië. Eiser voerde aan dat er een reëel risico bestaat op pushbacks en onmenselijke behandeling in Kroatië, maar de rechtbank oordeelt dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om dit risico aannemelijk te maken. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat er geen bewijs is dat Dublinclaimanten een reëel risico lopen op pushbacks in Kroatië.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat het bestreden besluit van de minister in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van de proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.