ECLI:NL:RBDHA:2024:22910

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
NL24.44699
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening met betrekking tot Kroatië

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 3 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de Minister van Asiel en Migratie beoordeeld. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 26 november 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, terwijl eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.

De rechtbank oordeelt dat de minister terecht van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaat ten aanzien van Kroatië. Eiser voerde aan dat er een reëel risico bestaat op pushbacks en onmenselijke behandeling in Kroatië, maar de rechtbank oordeelt dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om dit risico aannemelijk te maken. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat er geen bewijs is dat Dublinclaimanten een reëel risico lopen op pushbacks in Kroatië.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat het bestreden besluit van de minister in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van de proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.44699
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. A.H. Hekman),
en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit om de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 12 november 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 26 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de minister. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit om de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het bestreden besluit om de aanvraag niet in behandeling te nemen in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Kan ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan?
5. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaat ten aanzien van Kroatië. Eiser stelt dat er een reëel risico bestaat dat hij het slachtoffer wordt van pushbacks op het Kroatisch grondgebied. Eiser heeft kennisgenomen van het laatste oordeel van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) over deze kwestie, maar kan zich niet verenigen met de inschatting/kwalificatie van de landeninformatie overlegd in die procedure. Dat Dublinterugkeerders niet te onderscheiden zijn van andere asielzoekers, maakt het risico om slachtoffer te worden van pushbacks reëel, nu die pushbacks volgens de Afdeling in realiteit plaatsvinden. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser naar een publicatie van VluchtelingenWerk.2 Verder stelt eiser het slachtoffer te zijn geweest van onmenselijke behandeling door de Kroatische autoriteiten. Eiser is in een politiebus gestopt waarin hij amper lucht kreeg. Daarnaast kreeg hij tijdens zijn detentie enkel vervuild water te drinken. Volgens eiser kan de minister niet garanderen dat eiser - bij overdracht aan Kroatië - niet weer te maken krijgt met een onmenselijke behandeling.
6. De rechtbank overweegt als volgt. De Afdeling heeft in de uitspraak van 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4037 geoordeeld dat verweerder ten aanzien van Kroatië voor Dublinclaimanten van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. Dit betekent dat verweerder in beginsel mag uitgaan van het vermoeden dat Kroatië zijn internationale verplichtingen tegenover eiser zal nakomen en dat de behandeling van eiser in Kroatië niet in strijd zal zijn met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. Dit vermoeden is weerlegbaar. Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Kroatië, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Kroatische autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. Daarvoor kan hij objectieve informatie over de werking van het asiel- en opvangsysteem in Kroatië overleggen of verklaringen afleggen over zijn eigen ervaringen aangaande het asiel- en opvangsysteem in Kroatië. Van een schending van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM zal, in geval eiser aannemelijk maakt dat er sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken (zie punten 91-93 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, in de zaak Jawo). Naar het oordeel van rechtbank is eiser hier niet in geslaagd.
7. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van de Afdeling in voornoemde uitspraak dat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden.
8. In r.o. 5.3 tot en met 5.6 van deze uitspraak heeft de Afdeling uitdrukkelijk geoordeeld dat uit de beschikbare informatie niet blijkt dat Dublinclaimanten een reëel risico lopen om slachtoffer te worden van pushbacks op het grondgebied van Kroatië. Daarvoor bevat de informatie geen aanknopingspunten. Er zijn ook geen gedocumenteerde gevallen bekend van Dublinclaimanten die daadwerkelijk bij pushbacks op Kroatisch grondgebied betrokken zijn geweest. Naar het oordeel van de Afdeling kan de theoretische
2 VluchtelingenWerk publicatie update 2024, nr 43, jaargang 30, van 31 oktober 2024.
mogelijkheid dat Dublinclaimanten slachtoffer kunnen worden van een pushback, omdat zij niet van andere asielzoekers kunnen worden onderscheiden, niet worden gelijkgesteld met de ook uit de rechtspraak van het Hof voortvloeiende eis dat sprake moet zijn van een reëel risico. Dat eiser en dat Vluchtelingenwerkhet, gezien de publicatie waar eiser naar verwijst, niet eens zijn met het oordeel van de Afdeling betekent niet dat het oordeel onjuist is.
9. De verklaringen van eiser over wat hij persoonlijk in Kroatië heeft meegemaakt zijn eveneens onvoldoende voor het oordeel dat ten aanzien van Kroatië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Eiser heeft met zijn verklaringen namelijk niet aannemelijk gemaakt dat hij als Dublinterugkeerder na overdracht problemen zal ondervinden. Eiser heeft zijn stellingen niet onderbouwd. De Kroatische autoriteiten hebben met het claimakkoord bovendien gegarandeerd dat zij de asielaanvraag van eiser in behandeling zullen nemen met inachtneming van de internationale verdragen en Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. Als eiser toch problemen ervaart, mag van eiser worden verwacht dat hij daarover klaagt bij de Kroatische autoriteiten. Niet is gebleken dat dit bij voorbaat zinloos of onmogelijk zal zijn. Bovendien is de situatie van eiser bij terugkeer anders, omdat hij als Dublinclaimant naar Kroatië terugkeert. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gezien het voorgaande ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt, het bestreden besluit in stand blijft, dat eiser geen vergoeding van zijn proceskosten krijgt.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van K.L.H. Thomas, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
03 december 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.