ECLI:NL:RBDHA:2024:22908

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
NL24.44435
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van de Minister van Asiel en Migratie beoordeeld. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft op 26 november 2024 de zaak behandeld, waarbij eiseres, haar gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat de rechtbank het besluit van de minister om de aanvraag niet in behandeling te nemen, in stand houdt. De rechtbank verwijst naar de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname gedaan aan Kroatië, dat is aanvaard. Eiseres heeft aangevoerd dat zij bij terugkeer naar Kroatië het risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest, maar de rechtbank oordeelt dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd om dit risico aannemelijk te maken.

De rechtbank concludeert dat de minister in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat betekent dat de minister mag veronderstellen dat Kroatië zijn internationale verplichtingen zal nakomen. Eiseres heeft niet aangetoond dat er sprake is van structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem in Kroatië. De rechtbank wijst ook de argumenten van eiseres af die betrekking hebben op bijzondere, individuele omstandigheden die een overdracht aan Kroatië onredelijk zouden maken. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om af te wijken van de eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.

De uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange en is op 3 december 2024 openbaar gemaakt. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.44435
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [V nummer] , eiseres (gemachtigde: mr. J.G. Wiebes),

en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit om de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 11 november 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 26 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, Z. Gharbaoui als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit om de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling te nemen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en het bestreden besluit om de aanvraag niet in behandeling te nemen in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Kan ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan?
5. De rechtbank begrijpt, mede gezien hetgeen ter zitting is besproken, dat eiseres stelt dat ten aanzien van Kroatië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Eiseres vreest dat zij bij terugkeer naar Kroatië het risico loopt om slachtoffer te worden van een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM en artikel 4 Handvest. De Kroatische autoriteiten maken zich volgens eiseres schuldig aan pushbacks. Verder volgt uit het AIDA-rapport 2023, update 2024, dat er onderscheid wordt gemaakt tussen Dublinterugkeerders waarvan de asielprocedure nog loopt en Dublinterugkeerders waarbij de asielaanvraag al is afgewezen. Na een afgewezen asielaanvraag kan een Dublinterugkeerder een herhaalde asielaanvraag indienen, maar wordt deze niet- ontvankelijk verklaard wanneer er geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn. Hierbij is van belang dat eiseres niet beschikt over informatie met betrekking tot de status van haar asielaanvraag. Eiseres loopt hierdoor het risico dat haar asielaanvraag tussentijds is afgewezen en dat zij niet-ontvankelijk wordt verklaard in een herhaalde aanvraag. Hierbij is ook van belang dat zij door Kroatië toentertijd niet naar behoren is geïnformeerd. Er was geen tolk aanwezig bij het gesprek en daardoor was eiseres niet bekend met het feit dat zij een asielaanvraag in Kroatië heeft gedaan. Klagen bij de autoriteiten in Kroatië zoals de minister stelt, is daarom geen mogelijkheid. Dit alles klemt temeer nu het claimakkoord is geaccepteerd op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening. Kroatië heeft hiermee niet toegezegd eiseres haar asielaanvraag te zullen behandelen. Hierdoor bestaat er voor eiseres veel onduidelijkheid en onzekerheid ten aanzien van haar overdracht aan Kroatië. Het had daarom op de weg van de minister gelegen om zich te informeren en nadere garanties te vragen bij de Kroatische autoriteiten over de status van haar eerdere asielaanvraag en de verdere behandeling daarvan.
6. De rechtbank overweegt als volgt. De Afdeling heeft in de uitspraak van 9 oktober 20242 geoordeeld dat de minister ten aanzien van Kroatië voor Dublinclaimanten van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. Het vorenstaande betekent dat de minister in beginsel mag uitgaan van het vermoeden dat Kroatië zijn internationale verplichtingen tegenover eiseres zal nakomen en dat de behandeling van haar asielaanvraag in Kroatië niet in strijd zal zijn met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. Dit vermoeden is weerlegbaar. Het is aan eiseres om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat zij bij overdracht aan Kroatië, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Kroatische autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. Daarvoor kan zij objectieve informatie over de werking van het asiel- en opvangsysteem in Kroatië overleggen of verklaringen afleggen over haar eigen ervaringen aangaande het asiel- en opvangsysteem in Kroatië. Van een schending van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM zal, in geval eiseres aannemelijk maakt dat er sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken (zie punten 91-93 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, in de zaak Jawo). Naar het oordeel van rechtbank is eiseres hier niet in geslaagd.
7. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van de Afdeling in voornoemde uitspraak dat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden.
8. In r.o. 5.3 tot en met 5.6 van deze uitspraak heeft de Afdeling uitdrukkelijk geoordeeld dat uit de beschikbare informatie niet blijkt dat Dublin claimanten een reëel risico lopen om slachtoffer te worden van pushbacks op het grondgebied van Kroatië. Daarvoor bevat de informatie geen aanknopingspunten. Er zijn ook geen gedocumenteerde gevallen bekend van Dublinclaimanten die daadwerkelijk bij pushbacks op Kroatisch grondgebied betrokken zijn geweest. Naar het oordeel van de Afdeling kan de theoretische mogelijkheid dat Dublinclaimanten slachtoffer kunnen worden van een pushback, omdat zij niet van andere asielzoekers kunnen worden onderscheiden, niet worden gelijkgesteld met de ook uit de rechtspraak van het Hof voortvloeiende eis dat sprake moet zijn van een reëel risico. De door eiseres aangehaalde bronnen zijn in de beoordeling van de Afdeling betrokken of dateren van ervoor en geven verder geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Kroatië.
9. Voor wat betreft de verwijzing naar het Aida rapport waaruit volgens eiseres volgt dat herhaalde aanvragen niet ontvankelijk verklaard zullen worden, is de rechtbank van oordeel dat deze verwijzing evenmin tot gevolg heeft dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Dit alleen al niet vanwege het feit dat eiseres niet heeft onderbouwd en daarmee ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar asielaanvraag in Kroatië is afgewezen. De minister heeft zich daarnaast ter zitting op het standpunt mogen stellen dat het claimakkoord is gegeven op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening. Dit houdt in dat Kroatië nog moet beoordelen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van eiseres haar asielaanvraag, zodat uit dien hoofde nog geen sprake kan zijn van een afgewezen aanvraag. Verder zijn er geen aanknopingspunten om aan te nemen dat eiseres in Kroatië niet kan klagen bij de autoriteiten in zich voordoende zaken. De enkele stelling van eiseres is daartoe onvoldoende. De beroepsgrond slaagt niet.

Had de minister de aanvraag aan zich moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening?

10. Eiseres stelt dat er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die ertoe nopen dat de minister haar asielaanvraag - op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening - aan zich moet trekken. Eiseres, haar volledige gezin en het gezin van haar dochter die nu in Nederland woont, zijn vanuit Syrië naar Libanon gevlucht. Eiseres haar schoonzoon is vervolgens naar Nederland gevlucht en vanaf dat moment heeft eiseres samen met haar dochter voor haar kleinkinderen gezorgd. Nadat eiseres haar schoonzoon een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kreeg toegewezen, heeft het nog twee jaar geduurd voordat eiseres haar dochter en kleinkinderen konden nareizen. Tot die periode heeft eiseres onder andere samen met haar dochter en kleinkinderen een gezin gevormd. Eiseres hielp mee in de opvoeding en verzorging van haar kleinkinderen. Op dit moment verblijft eiseres feitelijk bij het gezin van haar dochter in Nederland en heeft zij weer een deel van de opvoeding en verzorging voor haar rekening genomen. Indien eiseres wordt overgedragen aan Kroatië zal zij het contact met haar familieleden niet meer kunnen voortzetten en moeten de kleinkinderen hun grootmoeder opnieuw missen. Eiseres zal in Kroatië in een sociaal isolement raken. Vanwege het gezamenlijk oorlogsverleden en de angst van eiseres om zonder familie te belanden in Kroatië, dient de minister daarom op
humanitaire gronden de asielaanvraag aan zich te trekken. Eiseres is in emotioneel opzicht in sterke mate afhankelijk van haar dochter en haar gezin en zij van haar. In artikel 17, tweede lid, van de Dublinverordening staan bepalingen over het herenigen van familierelaties op grond van familiebanden of op culturele gronden. Eiseres doet hierom een specifiek beroep op artikel 17, tweede lid, van de Dublinverordening. Ter onderbouwing van eiseres haar standpunt verwijst zij naar het bindend verantwoordelijkheidscriterium in de considerans van de Dublinverordening en artikel 11, tweede en derde lid, van de Uitvoeringsverordening.3
11. Deze beroepsgrond slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet.
12. De rechtbank is allereerst van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat artikel 17, tweede lid, van de Dublinverordening niet van toepassing is. Artikel 17, tweede lid, van de Dublinverordening ziet op situaties waarin de minister een andere lidstaat kan vragen een verzoeker over te nemen teneinde familierelaties te verenigen op humanitaire gronden, in het bijzonder op grond van familiebanden of op culturele gronden. Dat is niet wat eiseres beoogd.
12. De rechtbank is verder van oordeel dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen aanleiding is voor toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. De minister trekt een asielaanvraag op grond van dit artikellid alleen onverplicht aan zich indien sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht aan de andere lidstaat van onevenredige hardheid getuigt. Hiervan is in dit geval – alhoewel de rechtbank begrijpt dat eiseres graag bij haar dochter en diens gezin wil verblijven - geen sprake. De Dublinverordening geeft namelijk geen grondslag voor gezinshereniging behoudens de uitzonderingen die staan opgenomen in de artikelen 8,9,10,11 en 16 van de Dublinverordening. Niet in geschil is dat deze artikelen niet op de situatie van eiseres van toepassing zijn. Het feit dat eiseres bij het gezin van haar dochter wil verblijven is daarom onvoldoende om bijzondere omstandigheden aan te nemen voor de toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn ook verder niet gesteld en ook niet gebleken. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen vergoeding van haar proceskosten krijgt.
3 Verordening (EG) nr. 1560/2003 van de Commissie van 2 september 2003 in samenhang met Uitvoeringsverordening (EU) nr. 118/2014 van de Commissie van 30 januari 2014.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van K.L.H. Thomas, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
03 december 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.