ECLI:NL:RBDHA:2024:22908
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van de Minister van Asiel en Migratie beoordeeld. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft op 26 november 2024 de zaak behandeld, waarbij eiseres, haar gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat de rechtbank het besluit van de minister om de aanvraag niet in behandeling te nemen, in stand houdt. De rechtbank verwijst naar de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname gedaan aan Kroatië, dat is aanvaard. Eiseres heeft aangevoerd dat zij bij terugkeer naar Kroatië het risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest, maar de rechtbank oordeelt dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd om dit risico aannemelijk te maken.
De rechtbank concludeert dat de minister in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat betekent dat de minister mag veronderstellen dat Kroatië zijn internationale verplichtingen zal nakomen. Eiseres heeft niet aangetoond dat er sprake is van structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem in Kroatië. De rechtbank wijst ook de argumenten van eiseres af die betrekking hebben op bijzondere, individuele omstandigheden die een overdracht aan Kroatië onredelijk zouden maken. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om af te wijken van de eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
De uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange en is op 3 december 2024 openbaar gemaakt. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.