In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 22 november 2024, wordt het beroep van V.O.F. [eiseres] tegen de oplegging van een bestuurlijke boete wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de boete van € 34.000,-, die was opgelegd door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, terecht is opgelegd. De zaak begon met een controle door de Nederlandse Arbeidsinspectie op 5 juni 2021, waaruit bleek dat er vreemdelingen zonder de vereiste vergunningen in de restaurants van eiseres werkten. Eiseres had niet voldaan aan de informatieverplichtingen en had geen identiteitsdocumenten van acht van de tien aangetroffen vreemdelingen kunnen overleggen.
Eiseres betoogde dat haar verdedigingsrechten waren geschonden omdat de cautie niet tijdig was gegeven en dat zij niet was gewezen op het recht op rechtsbijstand. De rechtbank oordeelde dat de cautie op het juiste moment was gegeven en dat er geen sprake was van een schending van de verdedigingsrechten. De verklaringen van de vennoten van eiseres mochten worden gebruikt voor het bewijs.
De rechtbank concludeert dat de boete evenredig is en dat de redelijke termijn van artikel 6 van het EVRM niet is overschreden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de minister. De uitspraak benadrukt het belang van naleving van de Wav en de verantwoordelijkheden van werkgevers bij het tewerkstellen van vreemdelingen.