Overwegingen
1. De rechtbank vindt het in deze zaak niet nodig om partijen uit te nodigen voor een zitting.1
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.2
Is het beroep van eiser ontvankelijk en gegrond?
3. De minister heeft de aanvraag op 30 april 2023 ontvangen. De minister moet uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen3. De minister heeft deze termijn onder toepassing van WBV 2023/3 met negen maanden verlengd.4 Eiser heeft de minister op 4 november 2024, dus na het verstrijken van die termijn, in gebreke gesteld. Eiser heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag. Het beroep is kennelijk gegrond.
1. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Artikel 6:2 en 6:12 van de Awb.
3 Artikel 42, eerste lid, van de Vw*Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4 Staatscourant van 8 februari 2023, nr. 3235.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan de minister op?
4. De rechtbank geeft in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen.5 Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.6
5. Uit de beschikbare stukken blijkt dat eiser in deze zaak nog niet is gehoord omtrent zijn asielmotieven. De rechtbank ziet in deze omstandigheid aanleiding om aan de minister een langere nadere beslistermijn dan twee weken op te leggen. In de uitspraak van 8 juli 20207 acht de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) het zogenoemde 8+8-wekenmodel passend. De rechtbank volgt dit model. Dit betekent dat de minister binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een gehoor omtrent de asielmotieven van eiser moet afnemen en binnen acht weken daarna het besluit op de aanvraag bekend moet maken.
Legt de rechtbank verweerder een rechterlijke dwangsom op?
6. In het geval het bestuursorgaan niet tijdig heeft beslist, dan draagt de bestuursrechter het bestuursorgaan op om dit binnen een bepaalde termijn alsnog te doen. De bestuursrechter verbindt aan het niet-naleven daarvan een dwangsom.8 Sinds 11 juli 2021 is in artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) bepaald dat deze bepalingen niet van toepassing zijn op een besluit op een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De ABRvS heeft echter in haar uitspraak van 30 november 20229 geoordeeld dat deze bepaling uit de Tijdelijke wet op dit punt onverbindend is. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de minister wél opdraagt om binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en dat de bestuursrechter aan het niet naleven door de minister een dwangsom verbindt.
7. De rechtbank bepaalt in deze zaak de minister een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de minister de in deze uitspraak bepaalde nadere beslistermijn overschrijdt. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
Heeft de minister een bestuurlijke dwangsom verbeurd?
8. Eiser heeft de rechtbank verzocht om de hoogte van de bestuurlijke dwangsom vast te stellen.
9. Het bestuursorgaan verbeurt een bestuurlijke dwangsom betalen aan een betrokkene als het niet op tijd een beslissing neemt. Op grond van de Tijdelijke wet wordt geen bestuurlijke dwangsom verbeurd als de minister niet-tijdig beslist op een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De vraag ontstond of dit in strijd was met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel. De ABRvS heeft in haar uitspraak van 30 november 202210 geoordeeld dat het opschorten van de bestuurlijke dwangsom geen strijd oplevert met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel. Daarmee staat vast dat de minister geen bestuurlijke dwangsom is verschuldigd als hij te laat beslist op een dergelijke aanvraag.
5 Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
6 Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
8 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
10. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat de minister binnen zestien weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als de minister dat niet doet, verbeurt hij een dwangsom.
11. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. De minister moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).