In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. O. Sarac, beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de minister van Asiel en Migratie op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister ontving de aanvraag op 4 april 2023 en had uiterlijk binnen zes maanden moeten beslissen. Deze termijn werd echter met negen maanden verlengd, waardoor de beslissing pas na het verstrijken van deze termijn plaatsvond. Eiser heeft de minister op 15 november 2024 in gebreke gesteld, waarna hij beroep heeft ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de minister niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank heeft geen zitting nodig geacht en heeft de minister opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een nader gehoor af te nemen en binnen acht weken daarna een besluit op de aanvraag bekend te maken. De rechtbank volgt het 8+8-wekenmodel, omdat eiser nog niet is gehoord over zijn asielmotieven. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister de termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten van € 437,50, omdat hij juridische bijstand heeft ingeschakeld voor het indienen van het beroepschrift.
De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 31 december 2024. De rechtbank heeft de minister veroordeeld in de proceskosten en heeft de beslissing van de minister vernietigd, waardoor eiser gelijk heeft gekregen in zijn beroep.