Uitspraak
RECHTBANK Den Haag
1.de besloten vennootschap in liquidatie [bedrijfsnaam] B.V.
2.
[gedaagde], te Den Haag,
1.Inleiding
Private Placement Program(hierna te noemen: het investeringsproject). Voor dit investeringsproject heeft [eiser] € 150.000,00 naar de bankrekening van [bedrijfsnaam] overgemaakt. Ook het Belgische echtpaar heeft € 150.000,00 en later nog aanvullend € 75.000,00 naar [bedrijfsnaam] overgemaakt. [gedaagde] was enig aandeelhouder en tevens enig bestuurder van [bedrijfsnaam] .
Private Placement Program. De winst die hiermee kon worden gerealiseerd, zou worden verdeeld tussen [bedrijfsnaam] (30%) en [eiser] /het Belgische echtpaar (70%).
Private Placement Program.
2.De procedure
3.De feiten
Private Placement Program.
Article 1 Introductions
€ 300,000.00 (Three Hundred Thousand EURO)as
Proof of Fundstransferred to the bank account designated by BK in
APPENDIX Aof this Agreement.
can not be transferred without prior written approval of the GROUP.
APPENDIX A) via SWIFT.
€ 300,000.00 (Three Hundred Thousand EURO)in total for the purchase of the above mentioned bank instrument.
(Three Hundred Thousand EURO) as a maximum,and will only be paid by BK to provider of the bank instrument after approval by the Group.
Collateral Transfer Term Sheetovereengekomen. In deze
Collateral Transfer Term Sheetis, voor zover relevant, het volgende vermeld:
In Words:TWENTY TWO MILLION FIVE HUNDRED THOUSAND EURO
booking confirmationnaar [bedrijfsnaam] gestuurd.
Collateral Transfer Facility Offervan Handels Kredite Montenegro (hierna te noemen: HKM) ontvangen. In dit aanbod is het volgende vermeld:
‘Bank Guarantee’) as described herein for a period of time as also defined herein, pursuant to the terms and conditions of this Offering (herein ‘
the Facility’).
the Board’) to make this Offering to the Recipient.
Private Placement Program.
4.Het geschil
5.De beoordeling
bis-verordening [1] . Op grond van de hoofdregel van artikel 4 lid 1 Brussel I
bis-verordening is deze rechtbank bevoegd, omdat gedaagden hun woon-/vestigingsplaats in Nederland hebben.
NJ2013/302) geoordeeld dat voor de vaststelling van aansprakelijkheid van een bestuurder, waarbij het niet gaat om een tekortschieten of onbehoorlijke taakuitoefening als bestuurder maar om schending van een daarvan losstaande zorgvuldigheidsnorm, de gewone regels van artikel 6:162 BW gelden. In het Spaanse Villa-arrest ging het dus niet om handelen van de betrokkene bij zijn taakvervulling als bestuurder van een vennootschap, maar om de vraag of de betrokkene, optredend als deskundig dienstverlener, had gehandeld in strijd met een op hem in die hoedanigheid van deskundig bemiddelaar rustende zorgvuldigheidsnorm (zie ook HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2628, overweging 3.5.2 en 3.5.6). Uit het arrest volgt dat de rechter bij een gestelde normschending van iemand die (ook) bestuurder is van een vennootschap, moet onderzoeken of die normschending al dan niet is begaan bij de taakvervulling als bestuurder. Als de normschending begaan is als bestuurder, dan geldt de ‘hoge drempel’ van het persoonlijk ernstig verwijt. Als de normschending níet begaan is als bestuurder, geldt geen verzwaarde aansprakelijkheidsdrempel en moet de rechter oordelen aan de hand van de ‘gewone’ maatstaven voor een onrechtmatige daad (onrechtmatig handelen, toerekenbaarheid, schade, causaal verband en relativiteit). Een onrechtmatige daad van de dienstverlener persoonlijk kan onder omstandigheden ook een onrechtmatige daad van de vennootschap opleveren.
Private Placement Programs. In het bijzonder door dit bij hen opgewekte vertrouwen, meenden [eiser] en het echtpaar dat kon worden afgegaan op de adviezen van [gedaagde] en hebben zij zich laten verleiden om de investeringen te doen. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het door [eiser] en het echtpaar aan [gedaagde] verzonden e-mailbericht van 19 januari 2020: “Wij leggen ons vertrouwen volledig in uw handen”. Waar [gedaagde] hoog opgaf van zijn kennis en jarenlange ervaring met bankinstrumenten waarmee kredieten konden worden verkregen die vervolgens konden worden aangewend voor lucratieve investeringen in
Private Placement Programs, doelde hij uitsluitend op zichzelf, niet op [bedrijfsnaam] . Daar doet niet aan af dat in artikel 1 lid 2 van de Overeenkomst staat vermeld: ‘
BK is a global company with a leading international position in the market for project financing’. [bedrijfsnaam] , met [gedaagde] als enig aandeelhouder en enig bestuurder, en overigens zonder personeel, was immers pas op 12 juni 2019 opgericht. Bovendien is tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat [bedrijfsnaam] gedurende haar actieve bestaan geen andere cliënten heeft gehad dan [eiser] en het echtpaar. Alles bijeengenomen, kan worden vastgesteld dat [gedaagde] in zijn contacten met [eiser] en het echtpaar als deskundig adviseur is opgetreden, niet als bestuurder van [bedrijfsnaam] .
execution only-overeenkomst. Het staat vast dat [gedaagde] [eiser] heeft gewezen op de mogelijkheid om te investeren in een
Private Placement Program. [gedaagde] zou rendabele
Private Placement Programsvoorstellen, waarbij het de bedoeling was dat ook [bedrijfsnaam] een aandeel in de opbrengsten zou krijgen. [gedaagde] verschafte actief informatie aan [eiser] over deze wijze van investeren en gaf daarbij adviezen. Zo heeft hij, in zijn e-mails van 9 februari 2020, [eiser] aangeraden om de zogenaamde Zwitserse constructie voor het investeringsproject te kiezen, omdat zijn vertrouwen in die constructie groter was dan de eerder besproken aanbiedingen. [gedaagde] meende ook dat die constructie aanzienlijk meer zou uitbetalen, waardoor die keuze ook de voorkeur van partijen kreeg. Dat investeringsproject kon onder de bestaande afspraken plaatsvinden, zo adviseerde [gedaagde] . Dat alles strookt niet met een
execution only-verhouding, waarbij, kort gezegd, de financiële dienstverlener alleen de orders uitvoert voor een zelfstandig op de financiële markt opererende klant, zonder advies te geven.
Private Placement Programs. Dat [gedaagde] , zoals hijzelf zegt, geen deskundige is, acht de rechtbank niet relevant. Zoals gezegd gaat erom dat hij zich zo heeft voorgedaan en in die (vermeende) hoedanigheid tegenover [eiser] heeft gehandeld.
in de eerste fasevan het investeringsproject. Dit oordeel zal de rechtbank hierna toelichten.
Private Placement Program. Deze investering zou binnen 4 tot 6 weken geld kunnen genereren. De winst zou worden verdeeld tussen [bedrijfsnaam] (30%) en [eiser] /het echtpaar (70%). Dit betreft de tweede fase.
Ultimate Beneficial Owner(hierna te noemen: UBO) van ICS en HKM, terwijl de banken die gegevens nodig hadden om de transactie te kunnen accepteren.
Private Placement Program. Uit de contacten tussen partijen, zoals die blijken uit de overgelegde producties, volgt niet dat [gedaagde] [eiser] (voldoende) heeft gewaarschuwd voor de risico’s die zouden kunnen optreden in de eerste fase van het investeringsproject. Dat heeft [gedaagde] ook niet, althans onvoldoende met concrete feiten onderbouwd gesteld. Ook de waarschuwing opgenomen in de onder 3.3 aangehaalde mail van [gedaagde] aan [eiser] van 10 december 2019, waarin [gedaagde] bericht “Het is nog nooit gebeurd dat een dergelijk programma niet uitbetaalt ECHTER men geeft u geen garantie”, en wat daarop volgt, heeft overduidelijk slechts betrekking op de tweede fase van het investeringsproject. De verkrijging van het krediet met behulp van een SBLC, heeft [gedaagde] gepresenteerd als een risicoloze voorfase. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat [gedaagde] [eiser] in de fase voorafgaand aan de ondertekening van de Overeenkomst heeft voorgehouden dat het geld (de inleg) naar een
escrow-accountvan een zogenoemde
Trust Lawyerzou worden overgemaakt, zodat het inleggeld in de eerste fase niet zou kunnen verdampen. Weliswaar was toen nog sprake van een ander investeringsvoorstel, maar het uiteindelijk gekozen investeringsvoorstel werd aangegaan, zoals [gedaagde] in zijn e-mail van 9 februari 2020 aan [eiser] heeft toegezegd, onder de bestaande afspraken. [gedaagde] heeft de stelling van [eiser] dat deze ervan mocht uitgaan dat een soortgelijke waarborg zou worden ingebouwd bij het investeringsproject, bovendien niet gemotiveerd weersproken.
due diligence-onderzoek naar ICS en HKM, maakt voor het oordeel over de schending van de waarschuwingsplicht als hier bedoeld geen verschil. Ook als feitelijk juist zou zijn dat [gedaagde] een deugdelijk
due diligence-onderzoek naar ICS en HKM heeft verricht, leidt dat niet tot het oordeel dat [gedaagde] van zijn waarschuwingsplicht was ontheven.
due diligence-onderzoek niet zorgvuldig in geweest. Over dit
due diligence-onderzoek heeft [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij op internet wel een aantal “bezwaarlijke dingen” over ICS, welk bedrijf hij van naam kende, maar waarmee hij niet eerder had samengewerkt, was tegengekomen. Hij zou hierover contact met ICS hebben gehad, maar daar kreeg hij te horen dat het allemaal niet waar was. Ook heeft [gedaagde] verklaard dat hij “wat rondgebeld heeft.” Uit deze toelichting van [gedaagde] volgt niet dat hij zich op basis van de resultaten van zijn
due diligence-onderzoek een gedegen beeld heeft kunnen vormen van de betrouwbaarheid van ICS en HKM. Niet tot een ander oordeel leidt de door [gedaagde] overgelegde, op verzoek van ICS uitgevaardigde
ordervan een Amerikaanse rechter [3] , waarin een aantal gedaagden wordt bevolen om zich, kort gezegd, negatief uit te laten over ICS op websites zoals “
Ripoff Report”, reeds omdat uit die
orderniet blijkt op grond van welke motivering de Amerikaanse rechter tot die uitspraak is gekomen. Hierop stuit af het verweer van [gedaagde] dat hij zelf ook door ICS en HKM is bedrogen en dat hem dat niet is toe te rekenen.