ECLI:NL:RBDHA:2024:22829
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 18 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Kroatië volgens hem verantwoordelijk was voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 10 december 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de minister op basis van de Dublinverordening de aanvraag niet in behandeling hoefde te nemen, omdat Kroatië als verantwoordelijke lidstaat is vastgesteld.
De rechtbank overweegt dat de minister in zijn besluit voldoende heeft gemotiveerd waarom hij uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië. Eiser heeft aangevoerd dat hij in Kroatië mishandeld is en vreest opnieuw slachtoffer te worden, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer in Kroatië een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank wijst erop dat eiser slechts één dag in Kroatië heeft verbleven en geen klachten heeft ingediend over zijn behandeling daar.
De rechtbank concludeert dat de minister de asielaanvraag van eiser niet op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling hoefde te nemen, omdat eiser niet heeft aangetoond dat er bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat overdracht aan Kroatië in zijn geval onevenredig hard zou zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft en eiser kan worden overgedragen aan Kroatië. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.