ECLI:NL:RBDHA:2024:22829

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
NL24.47216
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 18 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Kroatië volgens hem verantwoordelijk was voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 10 december 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de minister op basis van de Dublinverordening de aanvraag niet in behandeling hoefde te nemen, omdat Kroatië als verantwoordelijke lidstaat is vastgesteld.

De rechtbank overweegt dat de minister in zijn besluit voldoende heeft gemotiveerd waarom hij uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië. Eiser heeft aangevoerd dat hij in Kroatië mishandeld is en vreest opnieuw slachtoffer te worden, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer in Kroatië een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank wijst erop dat eiser slechts één dag in Kroatië heeft verbleven en geen klachten heeft ingediend over zijn behandeling daar.

De rechtbank concludeert dat de minister de asielaanvraag van eiser niet op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling hoefde te nemen, omdat eiser niet heeft aangetoond dat er bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat overdracht aan Kroatië in zijn geval onevenredig hard zou zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft en eiser kan worden overgedragen aan Kroatië. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.47216
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser,

en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister,
(gemachtigde: mr. J.J.F.M. van Raak).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 27 november 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië volgens de minister verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 10 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, K. Koyuncu als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Zorgvuldigheid van het voornemen
5. Eiser voert aan dat het besluit niet zorgvuldig is voorbereid, omdat in het voornemen nauwelijks is ingegaan op de individuele aspecten die eiser in het aanmeldgehoor naar voren heeft gebracht. Eiser wijst op de wetsgeschiedenis bij zowel de algehele herziening van de Vreemdelingenwet als het Vreemdelingenbesluit.
6. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit niet onzorgvuldig is voorbereid of onvoldoende gemotiveerd. In het voornemen heeft de minister voldoende duidelijk uiteengezet dat, en op grond van welke redenen, Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Daarin staat ook dat de minister geen reden ziet om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. Uit pagina 3 van het voornemen blijkt dat de verklaringen van eiser ook bij de beoordeling zijn betrokken. Dat een en ander in het voornemen wat meer algemeen en standaardmatig en niet heel expliciet is opgeschreven, laat onverlet dat het voornemen onder opgave van de redenen die voor de minister van belang zijn geweest, is genomen. De minister mag vervolgens in het uiteindelijke besluit – wat hij in het bestreden besluit heeft gedaan – een en ander meer concretiseren en expliciteren. De rechtbank wijst in dit verband op de richtinggevende uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 23 november 2023,2 r.o. 2.1, waarnaar de Afdeling recent nog heeft verwezen in de uitspraak van 5 augustus 2024.3 De beroepsgrond slaagt niet.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
Mishandeling, rechtsbescherming en de zaak X
7. Eiser voert aan dat ten aanzien van Kroatië niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser is mishandeld door de Kroatische autoriteiten en vreest bij terugkeer wederom slachtoffer te worden van mishandeling. Volgens eiser zal hij geen bescherming kunnen inroepen tegen mishandeling. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser naar een brief van Centre for Peace Studies (CPS) van 19 januari 2024, waaruit volgt dat nauwelijks vervolging plaatsvindt bij politiegeweld tegen vreemdelingen. Gelet op het arrest van 29 februari 2024 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) in de zaak X,4 is het in deze situatie aan de minister om daar nader onderzoek naar te doen.
8. De rechtbank overweegt dat de minister in zijn algemeenheid ten aanzien van alle lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling heeft dit voor Kroatië bevestigd in de uitspraak van 9 oktober 2024.5 Dat betekent dat de minister, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat de Kroatische autoriteiten het Unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen.6 Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht Kroatië, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Kroatische autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het
4 ECLI:EU:C:2024:195.
6 Arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie, 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, punt 81.
EVRM en artikel 4 van het Handvest. Daarvan is sprake in het geval dat de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.7
9. De rechtbank oordeelt dat eiser hierin niet is geslaagd. Eiser heeft met zijn verklaringen over zijn ervaringen in Kroatië na illegale inreis niet aannemelijk gemaakt dat hij als Dublinclaimant bij of na zijn overdracht aan Kroatië in een vergelijkbare situatie terecht zal komen. De minister heeft in het bestreden besluit terecht opgemerkt dat eiser maar één dag in Kroatië heeft verbleven en dat hij geen poging heeft gedaan om een klacht in te dienen over de behandeling. De brief van CPS van 19 januari 2024 biedt onvoldoende onderbouwing om op voorhand aan te nemen dat eiser als Dublinclaimant geconfronteerd zal worden met politiegeweld na terugkeer in Kroatië. De stelling van eiser dat politiegeweld tegen vreemdelingen toeneemt omdat zij niet worden vervolgd, is een aanname en volgt niet uit de brief van CPS. De rechtbank vindt verder van belang dat uit het meest recente AIDA-rapport (update 2023), pagina 34, volgt dat in 2023 het UNHCR en de Croatian Law Centre in samenwerking met de Kroatische autoriteiten projecten en activiteiten heeft opgestart om de bewustwording van grenspolitieambtenaren te vergroten met betrekking tot onderwerpen als mensenrechten en toegang tot het asielsysteem. Daaruit maakt de rechtbank op dat de Kroatische autoriteiten niet onverschillig zijn ten opzichte van geweld tegen vreemdelingen. De rechtbank overweegt verder dat als eiser na overdracht aan Kroatië toch problemen ondervindt, van hem mag worden verwacht dat hij klaagt bij de Kroatische autoriteiten. Er is niet gebleken dat dit voor hem onmogelijk zou zijn of op voorhand zinloos is. Gelet op het voorgaande hoefde de minister ook geen nader onderzoek te doen.

Toegang tot zorg

10. Eiser voert verder aan dat niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, omdat er in Kroatië onvoldoende zorg beschikbaar zal zijn voor eiser. Eiser stelt dat hij trauma’s heeft opgelopen als gevolg van detentie en mishandeling in Turkije. Eiser vreest dat bij overdracht aan Kroatië zijn klachten zullen verergeren, omdat hij weer geconfronteerd zal worden met zijn trauma’s. Volgens eiser zal hij dan niet de nodige zorg krijgen in Kroatië. Eiser verwijst daartoe naar het rapport van Swiss Refugee Council van december 2021, waaruit volgt dat alleen de medisch noodzakelijke behandelingen van ziekten en ernstige psychische stoornissen gedekt wordt.
11. De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank stelt voorop dat eiser zijn mentale problematiek niet heeft onderbouwd, bijvoorbeeld met (medische) documenten. Op zitting heeft hij ook bevestigd dat hij momenteel niet in medische behandeling is. Reeds om die reden is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer in Kroatië in een situatie terecht zal komen die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Uit de door eiser aangehaalde informatie van Swiss Refugee Council van december 2021 blijkt verder dat in de periode van overbezetting in de opvang basale medische zorg aanwezig was. Op dit aspect is de Afdeling ingegaan in de uitspraak van 9 oktober 2024. Bovendien volgt uit het AIDA-rapport (update 2023), pagina 100, dat er wel organisaties zijn die mentale zorg verlenen, ook op kosten van de Kroatische autoriteiten.
7 Arrest Jawo, punten 91-92.
Inwilligingspercentage en overname door Bosnië Herzegovina
12. Eiser voert aan dat sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure van Kroatië. Hij wijst daarbij op de omstandigheid dat het inwilligingspercentage van asielaanvragen van Turkse staatsburgers onder de Europese norm is. Eiser verwijst daartoe naar het AIDA-rapport (update 2023), pagina’s 8 en 9. Bovendien volgt volgens eiser uit dat rapport dat de Kroatische autoriteiten de autoriteiten van Bosnië Herzegovina vaak vragen om asielverzoeken over te nemen en er veel gevallen bekend zijn dat asielzoekers worden teruggestuurd.
13. De rechtbank overweegt als volgt. Dat er ten opzichte van het aantal ingediende asielaanvragen in 2022 en 2023 slechts een klein aantal is ingewilligd, maakt op zichzelf niet dat geconcludeerd dient te worden dat Kroatië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Dit biedt immers te weinig informatie om enige conclusie aan te verbinden, laat staan dat hieruit volgt dat sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure. Het overzicht in het AIDA-rapport biedt daarvoor geen concrete aanknopingspunten. Het lage inwilligingspercentage zou ook te maken kunnen hebben met het doorreizen van de aanvragers en de doorlooptijden van de procedure.
14. De rechtbank overweegt verder dat de Afdeling in de uitspraak van 9 oktober 2024 het AIDA-rapport (update 2023) heeft betrokken. Daarover heeft de Afdeling overwogen dat uit dat rapport niet kan worden opgemaakt dat ook Dublinclaimanten waren betrokken bij pushbacks. De Afdeling wijst erop dat uit het rapport van AIDA van 10 juli 2024 volgt dat er in beginsel geen obstakels voor Dublinclaimanten zijn om toegang tot de Kroatische asielprocedure te krijgen na overdracht en dat uit de brief van CPS van 19 januari 2024 volgt dat Dublinclaimanten worden toegelaten tot de asielprocedure.
15. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd dan ook geen aanknopingspunten dat sprake is van systeemfouten in de asielprocedure. Het voorgaande betekent dat de minister mocht uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening
16. De rechtbank is van oordeel dat de minister de asielaanvraag van eiser niet op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening in behandeling hoefde te nemen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht aan Kroatië in zijn geval onevenredig hard is. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft en eiser mag worden overgedragen aan Kroatië. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Blok, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 december 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.