ECLI:NL:RBDHA:2024:22828

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
NL24.46667
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag met betrekking tot Bulgarije

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 18 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag op 25 november 2024 niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije volgens de minister verantwoordelijk was voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 10 december 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht aannemen dat Bulgarije de asielaanvraag van eiser correct zou behandelen. Eiser had eerder in Bulgarije een asielprocedure doorlopen, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet voldoende heeft aangetoond dat hij bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat Bulgarije in het algemeen voldoet aan de internationale verplichtingen met betrekking tot asielzoekers.

Eiser voerde aan dat de detentieomstandigheden in Bulgarije slecht zijn en dat hij in detentie kan worden geplaatst, maar de rechtbank oordeelt dat hij hierin niet is geslaagd. De rechtbank concludeert dat de minister niet verplicht was om de asielaanvraag op grond van bijzondere, individuele omstandigheden in behandeling te nemen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft en eiser kan worden overgedragen aan Bulgarije. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.46667
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser,
(gemachtigde: mr. Y.E. Verkouter),
en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister,
(gemachtigde: mr. J.J.F.M. van Raak).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 25 november 2024 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije volgens de minister verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 10 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A. Mir als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Welke lidstaat is verantwoordelijk voor de asielaanvraag?
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiser voert aan dat ten aanzien van Bulgarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser heeft eerder in Bulgarije de asielprocedure doorlopen en daar een afwijzing ontvangen, waardoor hij na overdracht aan Bulgarije een opvolgende aanvraag zal moeten indienen. Op de zitting heeft eiser ter onderbouwing een vertaalde kopie van een uitspraak van de rechtbank van Sofia overgelegd. Eiser vreest dat hij als gevolg daarvan in detentie zal worden geplaatst. Eiser verwijst daartoe naar het AIDA-rapport over Bulgarije, waaruit volgt dat de detentieomstandigheden in Bulgarije dusdanig slecht zijn dat hij in een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het handvest strijdige situatie terecht zal komen. Eiser voert verder aan dat de opvang in Bulgarije ontoereikend is. Dit volgt volgens eiser uit zijn eigen persoonlijke ervaringen in Bulgarije en uit het AIDA-rapport over Bulgarije.
6. De rechtbank overweegt dat de minister in zijn algemeenheid ten aanzien van alle lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft dit voor Bulgarije bevestigd in onder meer de uitspraken van 16 augustus 2023,2 29 februari 20243 en 27 juni 2024.4 Dat betekent dat de minister, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat de Bulgaarse autoriteiten het Unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen.5 Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Bulgarije, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Bulgaarse autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Daarvan is sprake in het geval dat de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.6
7. De rechtbank oordeelt dat eiser hierin niet is geslaagd. De minister heeft het claimverzoek gebaseerd op grond van artikel 18, eerste lid, onder d van de Dublinverordening. In dit claimverzoek heeft de minister de situatie van eiser uitgelegd, waaronder eisers verklaring dat zijn asielaanvraag in Bulgarije is afgewezen. De Bulgaarse autoriteiten hebben het claimverzoek vervolgens geaccepteerd op grond van artikel 18, eerste lid, onder b van de Dublinverordening. Naar het oordeel van de rechtbank mocht de minister op basis daarvan er in beginsel van uitgaan dat Bulgarije ervan uitgaat dat er nog een asielverzoek van eiser ter behandeling voorligt.
8. Op de zitting heeft eiser een stuk van de rechtbank van Sofia overgelegd, waaruit blijkt dat op 11 januari 2024 een asielverzoek van eiser is afgewezen en dat deze afwijzing in de uitspraak van de rechtbank van Sofia in stand is gebleven. Hoewel het gelet op dit document niet is uitgesloten dat eisers verzoek om internationale bescherming in Bulgarije zal worden aangemerkt als opvolgende aanvraag, ondanks het claimakkoord is gebaseerd op
2 ECLI:NLRVS:2023:3133 en ECLI:NL:RVS:2023:3134.
5 Arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie, 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, punt 81.
6 Arrest Jawo, punten 91-92.
grond van artikel 18, eerste lid, onder b van de Dublinverordening, heeft eiser daarmee naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat hij na overdracht aan Bulgarije in detentie zal worden gesteld. Uit het AIDA-rapport over Bulgarije, pagina 94, waar eiser op heeft gewezen, volgt niet dat vreemdelingen bij een opvolgende aanvraag in detentie worden gesteld. Verder volgt niet uit de overgelegde stukken dat één van de op die pagina van het rapport genoemde situaties wel op eiser van toepassing is. Eiser heeft weliswaar in het gehoor van 10 augustus 2024 aangegeven dat zijn verzoek om internationale bescherming is afgewezen omdat hij illegaal Bulgarije heeft verlaten, maar dit blijkt juist niet uit de door eiser overgelegde stukken van de rechtbank van Sofia.
9. Over de omstandigheden in detentie overweegt de rechtbank verder nog dat de Afdeling in de eerdergenoemde uitspraak van 29 februari 2024 heeft overwogen dat de omstandigheden in de detentiecentra, toegang tot de opvangvoorzieningen, de (leef)omstandigheden in de opvangvoorzieningen en de toegang tot rechtsbijstand geen fundamentele systeemfouten bevatten die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid als bedoeld in het arrest Jawo bereiken. Daarbij heeft de Afdeling het AIDA-rapport update 2022 betrokken. In de uitspraak van 27 juni 20247 heeft de Afdeling vervolgens overwogen dat het meest recente AIDA-rapport over 2023 geen wezenlijk andere informatie bevat dan het AIDA-rapport update 2022. Eiser heeft geen nieuwe informatie overgelegd die kan leiden tot een ander oordeel dan gegeven in voornoemde jurisprudentie. Verder hebben de Bulgaarse autoriteiten met het claimakkoord gegarandeerd dat ze de asielaanvraag van eiser zullen behandelen in overeenstemming met de internationale verplichtingen. Als eiser toch problemen ondervindt, mag van hem worden verwacht dat hij klaagt bij de Bulgaarse autoriteiten. Er is niet gebleken dat dit bij voorbaat zinloos of voor hem onmogelijk zal zijn.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht naar Bulgarije een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Het voorgaande betekent dat de minister mocht uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De beroepsgrond slaagt niet.

Bijzondere, individuele omstandigheden

11. Eiser voert verder aan dat de minister toepassing had moeten geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, gelet op eisers ervaringen in Bulgarije. Eiser heeft verklaard dat hij in Bulgarije mishandeling en een vernederende behandeling heeft ondergaan.
12. De rechtbank is van oordeel dat de minister de asielaanvraag van eiser niet op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening in behandeling hoefde te nemen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht aan Bulgarije onevenredig hard is. De minister heeft in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd waarom eisers ervaringen in Bulgarije geen aanleiding zijn geweest om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft en eiser mag worden overgedragen aan Bulgarije. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Blok, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 december 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.