ECLI:NL:RBDHA:2024:22828
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag met betrekking tot Bulgarije
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 18 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag op 25 november 2024 niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije volgens de minister verantwoordelijk was voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 10 december 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de minister op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht aannemen dat Bulgarije de asielaanvraag van eiser correct zou behandelen. Eiser had eerder in Bulgarije een asielprocedure doorlopen, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet voldoende heeft aangetoond dat hij bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat Bulgarije in het algemeen voldoet aan de internationale verplichtingen met betrekking tot asielzoekers.
Eiser voerde aan dat de detentieomstandigheden in Bulgarije slecht zijn en dat hij in detentie kan worden geplaatst, maar de rechtbank oordeelt dat hij hierin niet is geslaagd. De rechtbank concludeert dat de minister niet verplicht was om de asielaanvraag op grond van bijzondere, individuele omstandigheden in behandeling te nemen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft en eiser kan worden overgedragen aan Bulgarije. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.