In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingediend na de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 13 mei 2024. In die uitspraak staat dat verweerder binnen acht weken moet beslissen op de nareisaanvraag van eiseres. Eiseres stelt nu beroep in, omdat verweerder dat niet heeft gedaan. Verweerder hanteert vanaf 15 januari 2024 in nareiszaken het first-in first-out (fifo)- principe. In verband met deze nieuwe werkwijze is het de rechtbank bekend dat verweerder de rechtbank primair verzoekt om beroepen tegen het niet tijdig beslissen op aanvragen in nareiszaken aan te houden tot het moment dat verweerder de betreffende zaken zal gaan behandelen. De rechtbank wijst het verzoek af, omdat de aard van een beroep tegen het niet tijdig beslissen zich in beginsel tegen een aanhouding verzet. Een aanhouding van de behandeling van het beroep neemt namelijk voor verweerder de prikkel weg om voortvarend tot een beslissing te komen. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen deze termijn een besluit heeft genomen op de aanvraag van eiseres. Dit betekent dat het beroep terecht is ingediend. Het beroep is kennelijk gegrond. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank een andere termijn opleggen. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat verweerder een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres heeft de rechtbank tevens verzocht om de bestuurlijke dwangsom vast te stellen. In het geval dat aan een eerdere, door de rechtbank bepaalde beslermijn geen gevolg wordt gegeven, is de betreffende partij van rechtswege in verzuim. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en dat verweerder binnen twee weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres ook een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. De rechtbank heeft de uitspraak gedaan in aanwezigheid van de griffier D.D. Bijlhout en is openbaar gemaakt op 21 november 2024.