In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. D. van Elp, beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser had zijn aanvraag op 14 juni 2023 ingediend, en de minister had de beslistermijn met negen maanden verlengd, waardoor de beslissing uiterlijk op 14 maart 2024 genomen had moeten worden. Eiser heeft de minister op 24 september 2024 in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken gewacht met het indienen van beroep, waardoor de rechtbank het beroep kennelijk gegrond verklaarde.
De rechtbank heeft besloten dat er geen zitting nodig was en heeft de minister een termijn van zestien weken gegeven om alsnog een besluit te nemen. De rechtbank heeft ook overwogen dat eiser nog niet is gehoord over zijn asielmotieven en heeft daarom een langere beslistermijn opgelegd, gebruikmakend van het 8+8-wekenmodel. Dit houdt in dat de minister binnen acht weken na de uitspraak een nader gehoor moet afnemen en binnen acht weken daarna een besluit moet nemen.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de minister een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser heeft ook recht op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen op 12 december 2024 en is openbaar gemaakt op dezelfde dag.