Beoordeling door de rechtbank
2. Verweerder hanteert vanaf 15 januari 2024 in nareiszaken het first-in first-out (fifo)- principe. In verband met deze nieuwe werkwijze is het de rechtbank bekend dat verweerder primair verzoekt om beroepen tegen het niet tijdig beslissen op aanvragen in nareiszaken aan te houden tot het moment dat verweerder de betreffende zaken zal gaan behandelen. De rechtbank wijst het verzoek af, omdat de aard van een beroep tegen het niet tijdig beslissen zich in beginsel tegen een aanhouding verzet. Een aanhouding van de behandeling van het beroep neemt namelijk voor verweerder de prikkel weg om voortvarend tot een beslissing te komen.
3. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld.3 Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling
2 Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3 Artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
door het bestuursorgaan is ontvangen.4
4. Soms kan niet worden verwacht dat de betrokkene eerst een ingebrekestelling stuurt. Dat is in dit geval zo, omdat de rechtbank in de genoemde uitspraak van 13 augustus 2024 een uitdrukkelijke en inmiddels verstreken termijn heeft gesteld voor het nemen van een besluit.5
5. Eiseres heeft te vroeg beroep ingesteld. De termijn van acht weken waarbinnen verweerder moet beslissen was namelijk nog niet voorbij toen eiseres het beroep indiende. De hoofdregel is dan dat het beroep niet-ontvankelijk is.
6. In dit geval beslist de rechtbank dat het beroep tóch ontvankelijk is, omdat de termijn van acht weken inmiddels wel is verlopen en verweerder nog steeds geen besluit heeft genomen. Dit betekent dat het beroep terecht is ingediend. Het beroep is gegrond.
7. Eiseres heeft de aanvraag ingediend op 25 augustus 2023. De rechtbank gaat ervan uit dat verweerder die aanvraag diezelfde dag of kort nadien ontvangen heeft. Eiseres heeft het tweede beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag ingesteld op
3 oktober 2024, terwijl de rechterlijke dwangsom op dat moment nog niet was volgelopen. Bij een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit blijft procesbelang in beginsel bestaan zolang er nog geen besluit is, ook als een eerder opgelegde dwangsom nog niet volledig is verbeurd.6 Het beroep is daarom ontvankelijk en gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank verweerder op?
8. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak.7 In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank een andere termijn opleggen.8
9. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend. De stand van zaken in het dossier van eiseres is dus onduidelijk. Gelet op het feit dat de lopende dwangsom zal eindigen op 22 december 2024, vindt de rechtbank het passend om te bepalen dat verweerder uiterlijk op die datum alsnog moet beslissen.
Legt de rechtbank verweerder een rechterlijke dwangsom op?
10. Verweerder zal per 23 december 2024 een nieuwe dwangsom van € 200,- moeten betalen voor elke dag waarmee de in de onderhavige uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder.9 Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Heeft verweerder een bestuurlijke dwangsom verbeurd?
11. In de uitspraak van 13 augustus 2024 is aan eiseres al de volledige bestuurlijke dwangsom toegekend. De rechtbank kent niet nogmaals een dwangsom toe en wijst het verzoek daarom af.
4 Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
7 Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
8 Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
9 Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
12. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en dat verweerder uiterlijk op 22 december 2024 alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
13. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres ook een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eiseres een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5). Ook moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.