ECLI:NL:RBDHA:2024:22786
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep niet-ontvankelijk in asielzaak wegens te vroege ingebrekestelling
In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A.M. van Eik, beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat deze niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 9 juli 2023 haar asielaanvraag heeft ingediend en dat de beslistermijnen voor asielaanvragen die zijn ingediend tussen 1 januari 2023 en 1 januari 2024 zijn verlengd met negen maanden op basis van het besluit WBV 2023/3, dat op 27 januari 2023 in werking is getreden. Eiseres betwistte dat er een situatie was die de verlenging van de beslistermijn rechtvaardigde volgens artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de situatie zoals bedoeld in de Vw zich voordeed ten tijde van de inwerkingtreding van WBV 2023/3. Hierdoor was de ingebrekestelling van eiseres, die op 9 september 2024 was ingediend, te vroeg. De rechtbank heeft geconcludeerd dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van een beroep op grond van het niet tijdig beslissen door de minister, zoals vastgelegd in artikel 6:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft het beroep van eiseres daarom niet-ontvankelijk verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf en is op 20 november 2024 openbaar gemaakt.