ECLI:NL:RBDHA:2024:2275

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 februari 2024
Publicatiedatum
23 februari 2024
Zaaknummer
09/170102-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met vuurwapen in ’s-Gravenhage

Op 26 februari 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van poging tot doodslag. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 23 juli 2020 in ’s-Gravenhage, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], meerdere keren met een vuurwapen is beschoten. De verdachte, geboren in 1985 en op dat moment zonder bekende woon- of verblijfplaats, werd in verstek berecht. Tijdens de zitting op 12 februari 2024 heeft de officier van justitie, mr. C.M. Offers, de vordering ingediend en is het slachtoffer vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. S. Marjanović, die schadevergoeding heeft gevorderd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld en dat er voldoende bewijs is voor de poging tot doodslag. De rechtbank heeft de ernst van het feit in overweging genomen, waarbij de psychische en fysieke gevolgen voor het slachtoffer, waaronder PTSS en zenuwletsel, zijn meegewogen. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daad en is na het incident gevlucht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaar, wat in overeenstemming is met de ernst van het gepleegde feit.

Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer], gedeeltelijk toegewezen. De totale schadevergoeding is vastgesteld op € 33.889,90, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, aan de benadeelde partij te betalen. De rechtbank heeft verder een bevel tot gevangenneming van de verdachte uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/170102-23
Datum uitspraak: 26 februari 2024
Verstek
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren [geboortedatum] 1985 te [woonplaats]
op dit moment zonder bekende woon- of verblijfplaats.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 12 februari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.M. Offers.
[slachtoffer] , vertegenwoordigd door mr. S. Marjanović, advocaat, heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd en schadevergoeding gevorderd. Ter terechtzitting heeft hij het spreekrecht uitgeoefend.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 juli 2020 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven meermalen (van korte afstand) met een (semi-automatisch) vuurwapen heeft beschoten, waarbij [slachtoffer] viermaal, althans meermalen, in het lichaam, waaronder in de buik en/of het (linker)been en/of de scrotum en/of het (aan)gezicht, is geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. Ook is er geen bewijs voor medeplegen. Wel heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte een poging tot doodslag heeft gepleegd.
3.2.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.3.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 23 juli 2020 te ’s-Gravenhage, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen
misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen van korte afstand met een
semiautomatischvuurwapen heeft
geschoten, waarbij [slachtoffer] in het lichaam, waaronder de buik, het linkerbeen,
hetscrotum en het aangezicht, is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren en dat tegen hem een bevel tot gevangenneming zal worden verleend.
6.2.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag door het slachtoffer meermalen van korte afstand te beschieten met een vuurwapen. Het slachtoffer is hierbij onder meer in zijn buik, linkerbeen en aangezicht geraakt. Deze gebeurtenis heeft enorme psychische en fysieke gevolgen voor het slachtoffer gehad, zoals onder meer blijkt uit zijn toelichting ter terechtzitting. Het slachtoffer is gediagnosticeerd met PTSS. Daarnaast heeft hij zenuwletsel in zijn rug opgelopen, waardoor tijdelijk sprake is geweest van uitval van zijn rechterbeen. Hij heeft meerdere operaties moeten ondergaan en een intensief revalidatieproces doorlopen. Tijdens dit revalidatieproces heeft hij in feite opnieuw moeten leren lopen en daarna heeft hij lange tijd met krukken moeten lopen. Inmiddels is het ruim 3,5 jaar geleden sinds het schietincident heeft plaatsgevonden, maar nog steeds ervaart het slachtoffer fysieke en psychische problemen als gevolg hiervan. Hij heeft nog veel last van zijn rug en rechterbeen, is weer onder behandeling bij een psycholoog en voelt zich nog steeds niet veilig op openbare plekken. Verder vond het schietincident plaats in het openbaar in een kapperszaak, waar op dat moment diverse klanten en personeel van die kapperszaak aanwezig waren. Daardoor zijn diverse mensen ongewild getuige geweest van het schietincident, wat bij hen ongetwijfeld heeft geleid tot gevoelens van angst en onveiligheid.
Persoonlijke omstandigheden
Ten nadele van de verdachte weegt de rechtbank in het bijzonder nog de volgende factoren mee. Blijkens zijn strafblad van 4 januari 2024 heeft de verdachte zich in de afgelopen vijf jaar eerder schuldig gemaakt aan een geweldsdelict. Daarnaast heeft hij geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn daad. Hij is na zijn daad gevlucht - waarschijnlijk naar het buitenland - en houdt zich nog steeds verborgen voor politie en justitie. Dat rekent de rechtbank hem aan.
De straf
Uit de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit, zoals hiervoor omschreven, volgt dat naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur. Alles afwegend acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend en geboden.
De tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Bevel gevangenneming
De rechtbank beveelt de gevangenneming van de verdachte en verwijst voor de motivering hiervan naar het apart opgemaakte bevel.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1.
De inhoud van de vordering
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 54.062,38, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 4.062,38 aan materiële schade en € 50.000,- aan immateriële schade.
7.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
materiële schade
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de schadeposten vergoeding mantelzorg/huishoudelijke hulp (€ 1.781,-), eigen risico zorgverzekering (€ 1.540,-), bezoek ziekenhuis (€ 9,10), bezoek fysiotherapie (€ 60,80) en kosten aangepast bed
(€ 499,-), is door of namens de verdachte niet betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit, ter grootte van het totaalbedrag van deze materiële schadeposten.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de posten bezoek naasten
(totaal € 79,82) en parkeerkosten van moeder (€ 87,10), de benadeelde partij
niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien deze beide posten geen schade betreft die de benadeelde partij heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit.
De reiskosten die zijn vermeld bij de post bezoek advocaat en officier van justitie
(€ 5,56) kunnen evenmin als schade worden aangemerkt die de benadeelde partij heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van dit deel van de vordering. Wel kunnen deze reiskosten worden aangemerkt als proceskosten die de benadeelde partij in verband met de vordering heeft gemaakt (zie ECLI:NL:HR:2018:2338).
immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 30.000,-. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het meerdere niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering daarom slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
conclusies
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 33.889,90, bestaande uit € 3.889,90 aan materiële schade en € 30.000,- aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 23 juli 2020, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op € 5,56. Dit betreffen reiskosten die de benadeelde partij in verband met zijn vordering heeft gemaakt. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
de schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 33.889,90, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 juli 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.3 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
poging tot doodslag;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren;
de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] deels toe tot een bedrag van € 33.889,90 (bestaande uit € 3.889,90 aan materiële schade en € 30.000,- aan immateriële schade) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 23 juli 2020 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering, voor zover deze betrekking heeft op de immateriële schade, slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op € 5,56, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 33.889,90, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 juli 2020 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 204 dagen en dat het toepassen van gijzeling de verdachte niet ontslaat van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
bevel gevangenneming
beveelt de gevangenneming van de verdachte (apart geminuteerd).
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, voorzitter,
mr.drs. H.M. Braam, rechter,
mr. M.H.J. Doornink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr.drs. J.M.Th. Boeter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 februari 2024.