ECLI:NL:RBDHA:2024:22688

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
C/09/647914 / FA RK 23-3638
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en afwikkeling huwelijksvermogenregime met toepassing van Italiaans en Nederlands recht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 december 2024 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die in 2004 in Brazilië zijn gehuwd. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en nevenvoorzieningen getroffen met betrekking tot de zorgregeling voor hun minderjarige kind, de verdeling van de huwelijksgemeenschap en de kinderalimentatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijksvermogensregime aanvankelijk onder Italiaans recht viel, maar dat na meer dan tien jaar verblijf in Nederland, Nederlands recht van toepassing is geworden. De man en vrouw hebben beiden een verzoek ingediend met betrekking tot de echtscheiding en de afwikkeling van hun vermogensrechtelijke betrekkingen. De rechtbank heeft de verzoeken van de man en de vrouw beoordeeld en heeft onder andere de hoofdverblijfplaats van het minderjarige kind bij de vrouw vastgesteld. De rechtbank heeft ook een zorgregeling vastgesteld, waarbij het kind na het vinden van geschikte woonruimte door de man, meer contact met hem zal hebben. De rechtbank heeft de kinderalimentatie vastgesteld op € 113,- per maand, en de verdeling van de huwelijksgemeenschap is geregeld door de verkoop van de echtelijke woning. De rechtbank heeft de verzoeken van beide partijen met betrekking tot vergoedingsrechten en kosten van de huishouding afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de echtscheiding zelf, en iedere partij draagt zijn eigen proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 23-3638 (scheiding) / FA RK 23-6781 (verdeling)
Zaaknummer: C/09/647914 (scheiding) / C/09/653908 (verdeling)
Datum beschikking: 23 december 2024

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 24 mei 2023 ingekomen verzoek van:

[de man] ,

de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M.M. Menheere te Den Haag.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. P. Rodrigues de Carvalho te Rotterdam.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift, ingekomen op 24 mei 2023;
  • het bericht van 7 juni 2023, met bijlagen, namens de man;
  • het bericht van 29 juni 2023, met bijlage, namens de man;
  • het verweerschrift met zelfstandige verzoeken, namens de vrouw, ingekomen op
3 augustus 2023;
- het verweer tegen de zelfstandige verzoeken, namens de man, ingekomen op
11 september 2023;
  • de brief van 20 augustus 2024;
  • de brief van 21 oktober 2024, met het gewijzigd verweer met zelfstandige verzoeken en met aanvullende bijlagen, namens de vrouw;
  • het aanvullend verzoekschrift namens de man, ingekomen op 21 oktober 2024.
Op 31 oktober 2024 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de man met zijn advocaat, de vrouw met haar advocaat en tolk M.D.F. Montero de Rosario, en [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad). Door de advocaat van de man zijn een ondertekend echtscheidingsconvenant, pleitnotities en een nieuwe alimentatieberekening overgelegd.

Feiten

  • De man en de vrouw zijn gehuwd op [datum] 2004 in [plaatsnaam 1] , Brazilië.
  • Zij zijn de ouders van het volgende nu nog minderjarige kind:
  • [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] 2017 in [geboorteplaats 1] .
  • Zij zijn ook de ouders van de inmiddels jong-meerderjarige:
  • [de jong-meerderjarige] , geboren op [geboortedatum 2] 2006 in [geboorteplaats 2] , Italië.
  • Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] uit.
  • [de minderjarige] verblijft bij de vrouw.
  • Volgens de basisregistratie personen heeft de man in ieder geval de Italiaanse en de vrouw in ieder geval de Braziliaanse nationaliteit.
  • Bij beschikking van 24 oktober 2023 van deze rechtbank zijn de verzoeken van partijen voor het treffen van voorlopige voorzieningen voor het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning, toevertrouwing van de kinderen en een voorlopige zorgregeling afgewezen.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de man, zoals dat na wijziging luidt, strekt tot echtscheiding met nevenvoorzieningen tot:
vaststelling van een zorgregeling met [de minderjarige] inhoudende dat, na wijziging op de zitting:
i.
primair[de minderjarige] drie weekenden achter elkaar van vrijdag na school tot dinsdag naar school bij de man is;
subsidiair[de minderjarige] bij de man is het ene weekend van vrijdag na school tot dinsdag naar school en het andere weekend van zondagavond tot dinsdag naar school,
(naar de rechtbank begrijpt) welke regeling ingaat zodra de man passende woonruimte heeft gevonden;
ii. de feest- en bijzondere dagen en vakanties bij helfte in onderling overleg worden verdeeld, waarbij geldt dat [de minderjarige] in de oneven jaren de voorjaarsvakantie bij de vrouw is en de herfstvakantie bij de man en in de even jaren andersom;
vaststelling van de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform randnummers 19 tot en met 27 van het verzoekschrift;
vaststelling van de wijze van verdeling van de eenvoudige gemeenschap, conform randnummers 7 tot en met 16 van het aanvullend verzoekschrift;
bepaling dat de vrouw binnen twee weken na de datum van de in deze te geven beschikking, althans een datum die de rechtbank redelijk acht, haar medewerking dient te verlenen aan de verkoop van de woning (het appartementsrecht) aan de [adres 1] te [plaatsnaam 2] door:
i. een opdracht tot verkoop te verstrekken aan makelaarskantoor [makelaar] te [plaatsnaam 2] ;
ii. zich te voegen naar de adviezen en aanwijzingen van deze makelaar, waaronder het vaststellen en/of aanpassen van de te hanteren verkoopadviesprijs, laatprijs en leveringstermijn en waaronder het ter hand stellen van een sleutel van de woning aan de makelaar dan wel het makelaarskantoor en voor het maken van foto’s en bezichtigingen gereed maken van de woning;
iii. toe te staan dat met het oog op de verkoop van de woning de noodzakelijke onderhouds- en schoonmaakwerkzaamheden aan de woning worden verricht door de man of door hem ingeschakelde personen;
iv. zich te onthouden van handelingen die de verkoop van de woning belemmeren of kunnen belemmeren,
zulks onder het dragen van de helft van de daarmee gemoeide kosten;
bepaling dat indien de vrouw binnen de gestelde termijn van binnen twee weken na de datum van de in deze te geven beschikking, althans een datum als de rechtbank redelijk acht, haar medewerking weigert aan het ondertekenen van een akte, althans een verkoopopdracht en/of een verkoopovereenkomst het ten deze te wijzen beschikking dezelfde kracht heeft als de ondertekening door de vrouw van de verkoopopdracht en/of verkoopovereenkomst, althans dat het in deze te geven
beschikking in plaats van de handtekening van de vrouw zal treden;
bepaling dat indien de vrouw haar medewerking weigert aan het passeren van een
akte strekkende tot levering van voornoemde woning, de in deze te geven
beschikking dezelfde kracht heeft als de ondertekening door de vrouw van de akte, althans dat de in deze te geven beschikking in plaats van de handtekening van de vrouw zal treden;
bepaling dat de vrouw uiterlijk één week voor de dag dat de akte zal worden
gepasseerd de woning met al de haren zal dienen te verlaten en ontruimen, en
ontruimd zal dienen te houden met machtiging van de man om als de vrouw niet
uiterlijk één week voor de overdracht van de woning ingevolge het tot stand
gekomen koopcontract de woning zal hebben verlaten, de ontruiming te doen
bewerkstelligen met behulp van politie en justitie, dan wel - subsidiair – op verbeurte van een dwangsom van € 2.500,00 per dag voor iedere dag dat de vrouw haar medewerking zal onthouden aan het verlaten en ontruimen van de woning;
bepaling dat het bedrag ter hoogte van het opgebouwde saldo per de datum van
levering van de woning aan koper)s) op de spaarrekening eigen woning (SEW),
afgesloten bij Aegon Bank NV onder bankrekeningnummer [rekeningnummer] aan de man
wordt betaald uit de overwaarde van de woning bij de levering van de woning aan
koper(s);
bepaling dat partijen de verkoopopbrengst van de woning, na aflossing van de
hypothecaire geldlening, makelaarskosten en nadat aan de veroordeling als hiervoor
genoemd onder VIII is voldaan, bij helfte zullen delen;
bepaling dat de vrouw over de periode van 23 mei 2023 tot 5 november 2023 aan
de man dient te betalen een bedrag ad € 113,23 per maand, aldus totaal een bedrag
ad € 622,75, uiterlijk binnen twee weken na de datum van de in deze te geven
beschikking, te vermeerderen met de wettelijke rente over het aan de man
verschuldigde bedrag vanaf de eerste dag dat de hiervoor omschreven
betalingstermijn is verstreken tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaling dat de vrouw over de periode vanaf 5 november 2023 tot 1 november
2024 de eigenaarslasten van de woning en de hypotheekrente aan de man dient te
betalen, zijnde een bedrag ad € 4.073,64 (€ 339,47 x 12 maanden), uiterlijk binnen
twee weken na de datum van de in deze te geven beschikking, te vermeerderen met
de wettelijke rente over het aan de man verschuldigde bedrag vanaf de eerste dag dat de hiervoor omschreven betalingstermijn is verstreken tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaling dat de vrouw met ingang van 1 november 2024 de gebruikers- en
eigenaarslasten van de woning en de hypotheekrente zal betalen totdat de woning zal zijn geleverd aan koper(s) en de man vrijwaart dienaangaande, althans met ingang van een datum als de rechtbank redelijk acht;
bepaling dat de vrouw met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand tot aan de datum van levering van de echtelijke woning aan koper(s) op grond van artikel 1:165 BW althans op grond van artikel 3:169 BW een gebruiksvergoeding aan de man is verschuldigd van € 417,00 per maand, althans een zodanig bedrag als de rechtbank redelijk acht,
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw voert verweer, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Daarnaast verzoekt de vrouw, na wijziging, zelfstandig om de echtscheiding uit te spreken, met nevenvoorzieningen tot:
vaststelling van (naar de rechtbank begrijpt) de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vrouw;
vaststelling van een zorgregeling voor [de minderjarige] , waarbij zij om de week van vrijdag uit school tot maandag naar school bij de man verblijft en de man haar uit school haalt en naar school brengt, althans een zodanige zorgregeling vast te stellen als de rechtbank in de gegeven omstandigheden rechtvaardig en in het belang van het kind acht;
vaststelling van een verdeling van de vakanties, feest- en bijzondere dagen;
vaststelling van een door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie van
€ 404,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen met ingang van de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend, althans een zodanig bedrag en ingangsdatum als de rechtbank in de gegeven omstandigheden rechtvaardig acht;
vaststelling van de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime als volgt:
primair
a. de tussen partijen getroffen regeling met betrekking tot de afwikkeling van de vermogensrechtelijke betrekkingen tussen partijen zoals opgenomen in het door beide partijen ondertekend echtscheidingsconvenant integraal op te nemen in de in deze af te geven beschikking;
subsidiair
b. indien partijen geen echtscheidingsconvenant ondertekenen, de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime vast te stellen conform punt 19 tot en met 25 van het gewijzigd verweerschrift;
c. te bepalen dat de man volledig draagplichtig is voor de schuld/doorlopend krediet bij Freo, met contractnummer 2242416, welke schuld volledig door de man dient te worden voldaan, al dan niet na verkoop van de woning;
veroordeling van de man om binnen 14 dagen nadat de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand aan de vrouw uit te betalen de somma € 1.812,92 te vermeerderen met de wettelijke rente over het aan de vrouw verschuldigde bedrag vanaf de eerste dag dat de hierboven omschreven betalingstermijn is verstreken tot aan de dag waarop betaling geheel heeft plaatsgevonden;
vaststelling van de volgende wijze van verdeling van de echtelijke woning staande en gelegen aan de [adres 1] te ( [postcode] ) [plaatsnaam 2] :
a. de woning zal worden verkocht aan een derde partij;
b. partijen in dat kader binnen twee weken na de te geven beschikking aan makelaarskantoor [makelaar] te [plaatsnaam 2] de opdracht zullen geven om het verkoopproces van de woning in gang te zetten en de taxatie van de woning te verzorgen;
c. de marktwaarde van de woning door een taxateur van makelaarskantoor [makelaar] te [plaatsnaam 2] zal worden vastgesteld en de taxatiekosten voor gelijke delen voor rekening van beide partijen zullen komen en daartoe in het kader van de verdeling zullen worden verrekend;
d. de woning voor de aldus vastgestelde waarde te koop zal worden aangeboden, waarbij partijen zich door makelaarskantoor [makelaar] te [plaatsnaam 2] laten adviseren over de vraagprijs en de verkoopactiviteiten, waarbij de adviezen van de makelaar bindend zijn;
e. de verkoopopbrengst van de woning wordt gebruikt om de hypothecaire geldlening af te lossen en om daarvan de makelaars- en overige verkoopkosten te voldoen, waarbij een eventueel positief of negatief bedrag dat dan resteert, vermeerderd met de uitkering ter zake de Bankspaarhypotheek bij Aegon met rekeningnummer [rekeningnummer] tussen partijen bij helfte wordt gedeeld of gedragen;
bepaling dat de vrouw bevoegd is tot het voortgezet gebruik van de echtelijke woning met inboedel gedurende zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in register van de burgerlijke stand;
veroordeling van de man om een bedrag van € 13.548,72 aan de vrouw te voldoen ter zake de door de vrouw te veel bijgedragen kosten van de huishouding, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, welke de man in het kader van de verdeling van de woning ter gelegenheid van de levering van de woning uit de overwaarde van de woning aan de vrouw dient te voldoen,
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De man voert – behoudens tegen de vaststelling van de hoofdverblijfplaats – verweer tegen de zelfstandige verzoeken van de vrouw, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Echtscheiding
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu beide echtgenoten hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, komt de Nederlandse rechter met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding rechtsmacht toe.
De rechtbank zal krachtens artikel 10:56 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding toepassen.
Ontvankelijkheid
De rechtbank stelt vast dat geen door beide ouders ondertekend ouderschapsplan is overgelegd. Op grond van artikel 815 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient een verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van beide ouders over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding waarbij minderjarige kinderen zijn betrokken, heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815 lid 6 Rv).
De rechtbank is van oordeel dat de ouders voldoende hebben gemotiveerd dat het gedurende de procedure redelijkerwijs niet mogelijk is gebleken een door hen beiden getekend ouderschapsplan over te leggen, nu het niet lukt om overeenstemming te bereiken over de zorgregeling en de kinderalimentatie. Gelet hierop zal de rechtbank voorbij gaan aan het vereiste van artikel 815 lid 2 Rv.
Inhoudelijke beoordeling
Partijen zijn het erover eens dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en zij verzoeken beiden om de echtscheiding uit te spreken. De rechtbank de echtscheiding dan ook uitspreken.
Hoofdverblijfplaats
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Aangezien de gewone verblijfplaats van [de minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] .
Inhoudelijke beoordeling
Partijen zijn het erover eens dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vrouw wordt vastgesteld. Dit is in overeenstemming met de feitelijke situatie en acht de rechtbank ook in het belang van [de minderjarige] , zodat de rechtbank zo zal bepalen.
Zorgregeling
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Aangezien de gewone verblijfplaats van [de minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek tot vaststelling van een zorgregeling tussen de man en [de minderjarige] .
Inhoudelijke beoordeling
De rechtbank begrijpt dat er op dit moment contact is tussen de man en [de minderjarige] , al verschillen partijen van mening over hoe vaak dit is. De rechtbank acht het in het belang van [de minderjarige] dat zij uitgebreider contact met de man gaat hebben dan vooralsnog het geval is geweest. De huidige regeling, zonder vaste afspraken, acht de rechtbank te beperkt. De rechtbank begrijpt dat de reden hiervoor deels is dat de man (nog) geen geschikte woonruimte heeft. Zodra hij echter wel een geschikte woonruimte heeft, moet er meer contact komen tussen de man en [de minderjarige] . De vrouw heeft geen onderbouwde standpunten aangevoerd waarom dat niet zou kunnen. Daarbij komt dat de vrouw op de zitting heeft beaamd dat het in het belang van [de minderjarige] is als de man ook wordt meegenomen in haar schoolgang. De regeling zoals de man voorstelt, waarbij [de minderjarige] drie weekenden in de maand bij hem is en één weekend bij de vrouw, acht de rechtbank niet wenselijk. Het is voor [de minderjarige] belangrijk om vrije tijd met beide ouders te kunnen spenderen in het weekend. Daarbij acht de rechtbank het ook belangrijk voor [de minderjarige] dat zij contact met haar halfzus kan hebben, de andere dochter van de vrouw. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de op de zitting door de man subsidiair verzochte zorgregeling het meest passend is voor [de minderjarige] . De rechtbank zal daarom dit verzoek toewijzen, met ingang van het moment dat de man eigen geschikte woonruimte heeft. Tot dat moment verwacht de rechtbank van partijen dat zij de huidige regeling continueren.
Met betrekking tot de vakanties en feestdagen overweegt de rechtbank het volgende. Op de zitting zijn partijen het eens geworden over de verdeling van de voorjaars- en herfstvakantie conform het gewijzigde voorstel van de man. In het belang van [de minderjarige] zal de rechtbank aldus beslissen. Ten aanzien van de verdeling van de overige vakanties en feestdagen zijn partijen het eens over het voorstel van de vrouw, waarbij voor Pinksteren geldt dat [de minderjarige] het ene jaar bij de ene ouder en het andere jaar bij de andere ouder zal zijn. Tussen partijen bestaat er enkel nog discussie over de zomervakantie, tenminste voor wat betreft de zes weken die de vrouw (maximaal) om het jaar met [de minderjarige] naar Brazilië wil. De reguliere verdeling die partijen zijn overeengekomen voor de zomervakantie houdt in dat [de minderjarige] drie weken bij de ene en drie weken bij de andere ouder verblijft. De vrouw heeft niet nader gemotiveerd waarom zij zes achtereenvolgende weken naar Brazilië moet en waarom dit niet bijvoorbeeld drie weken kunnen zijn, conform de reguliere verdeling. De rechtbank ziet aldus geen aanleiding waarom van deze verdeling moet worden afgeweken, waarbij zij ook meeweegt dat het voor [de minderjarige] fijn is als zij in deze vakantie tijd kan doorbrengen met beide ouders. Uiteraard staat het ouders desondanks vrij om in een voorkomend geval, als zij het daar allebei over eens zijn, een andersluidende afspraak te maken.
Kinderalimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Omdat beide partijen en [de minderjarige] in Nederland wonen, heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht om te beslissen op de verzoeken tot vaststelling van een kinderalimentatie voor de kinderen.
De rechtbank past op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toe.
Inhoudelijke beoordeling
Bij de vaststelling van de kinderalimentatie en de berekening neemt de rechtbank de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie opgenomen in het Rapport Alimentatienormen (het rapport) als uitgangspunt. De rechtbank rondt hierna in haar berekening de bedragen telkens af op hele euro's.
Ingangsdatum
Op grond van artikel 1:402 BW heeft de rechter een grote mate van vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van een alimentatieverplichting. Volgens vaste jurisprudentie heeft evenwel als uitgangspunt te gelden dat de rechter behoedzaam gebruik dient te maken van deze bevoegdheid tot wijziging van een bijdrage over een periode in het verleden, tenzij er omstandigheden zijn die aanleiding geven anders te beslissen. De rechtbank is niet gebleken van dergelijke omstandigheden. Zij ziet aldus aanleiding om de ingangsdatum te bepalen op de datum van deze beschikking.
Behoefte
Voor het bepalen van de behoefte dient allereerst het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) van partijen ten tijde van hun uiteengaan te worden bepaald. Het NBGI bestaat uit het netto besteedbaar inkomen (NBI) van partijen samen, eventueel inclusief kindgebonden budget. Partijen zijn feitelijk in november 2023 uit elkaar gegaan, omdat de man toen de woning heeft verlaten. Aangezien [de jong-meerderjarige] in november 2023 nog minderjarig was, is de rechtbank van oordeel dat hij moet worden meegenomen in de berekening van de behoefte van [de minderjarige] . De rechtbank zal rekenen met de tarieven van de periode 2023-II.
Bij de berekening van de behoefte gaat de rechtbank aan de zijde van de man uit van een inkomen van € 52.564,- bruto per jaar, zoals blijkt uit zijn jaaropgaaf 2023. Het is de rechtbank niet gebleken dat in het loon op de jaaropgave kosten verdisconteerd zijn, zoals waar de man op de zitting van uit is gegaan. Rekening houdend met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting, berekent de rechtbank het NBI van de man ten tijde van het uiteengaan van partijen op € 3.207,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
Aan de zijde van de vrouw gaat de rechtbank uit van een inkomen van € 28.627,- bruto per jaar, zoals blijkt uit haar jaaropgaaf 2023. Rekening houdend met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting berekent de rechtbank het NBI van de vrouw ten tijde van het uiteengaan van partijen op € 2.348,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
Conform de aanbevelingen uit het rapport 2023 dient bij het NBGI te worden opgeteld het kindgebonden budget waar partijen ten tijde van de samenleving recht op hadden. Op basis van hun NBGI hadden partijen recht op een kindgebonden budget van € 92,- per maand, zodat de rechtbank daarmee rekening zal houden. Aldus berekent de rechtbank het NBGI op € 5.647,- per maand (€ 3.207,- + € 2.348,- + € 92,-).
Gelet op voormeld NBGI bedraagt de behoefte van [de jong-meerderjarige] en [de minderjarige] op basis van de tabel eigen aandeel kosten van kinderen 2023 voor twee kinderen uit het rapport € 1.365,- per maand. Geïndexeerd naar 2024 bedraagt deze behoefte € 1.450,- per maand. Dat betekent dat de behoefte van [de minderjarige] de helft daarvan bedraagt, te weten € 725,- per maand.
Draagkracht
De behoefte van [de minderjarige] moet door partijen worden opgebracht naar rato van hun beider draagkracht. De financiële draagkracht van partijen dient conform de aanbevelingen uit het rapport 2024 in beginsel te worden vastgesteld aan de hand van de formule
70% x [NBI - (0,3 x NBI + 1.270)].
Draagkracht man
Bij de berekening van de financiële draagkracht van de man gaat de rechtbank uit van een salaris van € 4.109,- per maand, zoals volgt uit zijn salarisstroken van augustus en september 2024. Op basis van deze salarisstroken gaat de rechtbank verder uit van 8% vakantietoeslag, de pensioenpremie van € 132,72 per maand en de WGA hiaat van € 7,79 per maand. Rekening houdend met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting berekent de rechtbank het NBI van de man op € 3.239,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
De draagkracht van de man bedraagt volgens de formule € 698,- per maand, te weten
70% x [3.239 - (0,3 x 3.239 + 1.270)].
Draagkracht vrouw
Bij de berekening van de financiële draagkracht van de man gaat de rechtbank uit van een salaris van € 2.420,64 per maand, zoals volgt uit haar salarisstroken van augustus en september 2024. Op basis van deze salarisstroken gaat de rechtbank verder uit van 8% vakantietoeslag, IKB van € 401,20 per maand, de pensioenpremie van € 104,09 per maand en de aanvullende pensioenpremie van € 1,08 per maand. Rekening houdend met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting en het kindgebonden budget berekent de rechtbank het NBI van de vrouw op € 3.203,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
De draagkracht van de vrouw bedraagt volgens de formule € 680,- per maand, te weten
70% x [3.203 - (0,3 x 3.203 + 1.270)].
Conclusie
Gelet op de gezamenlijke draagkracht van partijen van (€ 698,- + € 680,- =) € 1.378,- per maand bedraagt het eigen aandeel van de man in de kosten van [de minderjarige] naar rato van zijn draagkracht (€ 698,- / € 1.378,- x € 725,- =) € 367,- per maand.
Op de door de man te betalen bijdrage dient in beginsel een zorgkorting in mindering te worden gebracht. De zorgkorting bedraagt een percentage van de behoefte, welk percentage afhankelijk is van de hoeveelheid omgang of zorg. Gelet op de vast te stellen zorgregeling ziet de rechtbank aanleiding om rekening te houden met een zorgkorting van 35%. Het bedrag aan zorgkorting bedraagt € 254,- per maand (35% van € 725,-). De door de man te betalen kinderalimentatie voor [de minderjarige] zal dan ook worden vastgesteld op een bedrag van € 113,- per maand.
Afwikkeling huwelijksvermogensregime
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Aangezien de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij ook rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen (artikel 5 lid 1 Verordening huwelijksvermogensstelsels).
Partijen hebben in aanloop naar de zitting overeenstemming bereikt ten aanzien van diverse overige geschilpunten ter afwikkeling van hun huwelijk, die zij hebben opgenomen in een “echtscheidingsconvenant”. De geschilpunten waarover geen overeenstemming is bereikt, leggen zij aan de rechtbank voor. In het echtscheidingsconvenant staat op pagina 2 van 12 dat partijen overeengekomen zijn dat zij – intern – naar Nederlands recht op grond van de beperkte gemeenschap van goederen, zoals die geldt per 1 januari 2018, vermogensrechtelijk zullen afwikkelen. Partijen zijn dan ook van mening dat de rechtbank moet afwikkelen conform het Nederlands recht. Op de rechtbank rust echter ambtshalve de taak om het toepasselijk recht te bepalen. De rechtbank gaat bij de bepaling van het toepasselijk recht uit van het volgende.
Nu de echtgenoten op [datum] 2004 met elkaar zijn gehuwd, is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 (het Verdrag) van toepassing op het huwelijksvermogensstelsel. De man en de vrouw hebben na hun huwelijk hun eerste gewone verblijfplaats in Italië gevestigd. Niet is gebleken dat zij bij de huwelijksvoltrekking een gemeenschappelijke nationaliteit hadden; de man had de Italiaanse nationaliteit en de vrouw had de Braziliaanse nationaliteit. Evenmin is gebleken dat de echtgenoten vóór het huwelijk een geldige rechtskeuze hebben uitgebracht. Dat betekent dat het huwelijksvermogen op grond van artikel 4 lid 1 van het Verdrag wordt beheerst door het recht van de Staat waar zij hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk vestigden, aldus Italië.
Op grond van artikel 7 lid 2 van het Verdrag wordt, indien de echtgenoten geen rechtskeuze en ook geen huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt, het recht dat toepasselijk was op hun huwelijksvermogensregime gewijzigd in het recht van hun gewone verblijfplaats vanaf het tijdstip dat zij na hun huwelijk meer dan tien jaar hun gewone verblijfplaats in die staat hebben (het ‘wagonstelsel’).
De in het echtscheidingsconvenant opgenomen keuze voor het Nederlands recht, is echter geen geldige rechtskeuze als hiervoor bedoeld. Immers is deze niet bij notariële akte opgemaakt, zodat niet aan de vormvereisten wordt voldaan. Dat partijen (geldige) huwelijkse voorwaarden hebben opgemaakt, is evenmin komen vast te staan. Partijen twisten hierover en de rechtbank kan uit wat partijen over en weer hebben gesteld en overgelegd niet afleiden dat dit wel het geval is (vergelijk ook de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 7 maart 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:2188).
Dat betekent dat hier de situatie is ingetreden zoals omschreven in artikel 7 lid 2 onder 2 van het Verdrag. Gelet op het bepaalde in dat artikel wordt het interne recht van de Staat waar de echtgenoten beiden hun gewone verblijfplaats hebben toepasselijk vanaf het tijdstip waarop zij na het huwelijk meer dan tien jaar daar hun gewone verblijfplaats hebben gehad. De man heeft zich op 29 juni 2010 in Nederland gevestigd en de vrouw vervolgens op
12 augustus 2010. Uit het voorgaande volgt dat het huwelijksvermogensregime sinds
12 augustus 2020 door Nederlands recht wordt beheerst.
Dit betekent dat in de periode van [datum] 2004 tot 12 augustus 2020 Italiaans recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen en dat vanaf
12 augustus 2020 Nederlands recht van toepassing is geworden op het huwelijksvermogensregime. Dit wordt het ‘wagonstelsel’ genoemd. Het Nederlands recht beheerst daardoor alleen de goederen die partijen ná de wijziging, dus na 12 augustus 2020, hebben verkregen. De eerder verkregen goederen blijven vallen onder het recht waaronder zij zijn verkregen, het Italiaanse recht.
Het Italiaanse huwelijksvermogensrecht bepaalt dat echtgenoten gehuwd zijn in gemeenschap van goederen (
communione dei beni), indien zij niet bij huwelijkse voorwaarden anders zijn overeengekomen. Dit laatste is naar het oordeel van de rechtbank niet het geval, zoals hiervoor al overwogen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat partijen naar Italiaans recht gehuwd zijn in gemeenschap van goederen. Volgens artikel 194 van het Italiaanse
Codice civilegeschiedt de verdeling bij helfte.
In Nederland geldt sinds 2018 de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen volgens artikel 1:94 BW. Dit betekent dat alleen hetgeen de echtgenoten tijdens hun huwelijk hebben opgebouwd, net als de goederen die vóór het huwelijk aan hen gezamenlijk toebehoorden, tot de gemeenschap behoort. Het vermogen dat ieder van partijen voor het huwelijk had, net als schenkingen en erfenissen, blijft privévermogen.
Italiaans recht: echtelijke woning
Naar het oordeel van de rechtbank is enkel Italiaans recht van toepassing op de in 2011 aangekochte echtelijke woning. Deze woning valt in de huwelijksgemeenschap.
De man en de vrouw zijn het erover eens dat de woning verkocht zal worden aan een derde en dat de verkoopopdracht aan makelaar [makelaar] aan de [adres 2] te [plaatsnaam 2] wordt verstrekt. Zij zijn het er alleen niet over eens binnen welke termijn dit moet gebeuren. De man wil de woning zo snel mogelijk verkopen en de vrouw wil nog enige tijd hebben om nieuwe woonruimte te vinden. De rechtbank is met de man van oordeel dat de woning zo snel mogelijk moet worden verkocht, omdat beide partijen hebben aangegeven de opbrengst van de verkoop nodig te hebben voor het vinden van een nieuwe woonruimte. De rechtbank zal ten aanzien van de verkoop van de echtelijke woning en de verdeling van de overwaarde een zogenoemd ‘spoorboekje’ voor partijen opnemen, zoals na te melden in het dictum. De rechtbank zal gelet op het voorgaande ten aanzien van de echtelijke woning, voor de aan de echtelijke woning gekoppelde hypothecaire geldlening en de spaarrekening eigen woning, de wijze van verdeling vaststellen conform het in het dictum vermelde spoorboekje.
Overeenkomst
De al genoemde door partijen bereikte overeenstemming op diverse geschilpunten, zal de rechtbank, conform hun verzoek, opnemen in deze beschikking.
Inzage/overleggen bescheiden
De vrouw stelt dat de man de bankafschriften van de gezamenlijke rekening vanaf januari 2023 inzichtelijk dient te maken op grond van artikel 843a Rv. De rechtbank overweegt dat de vrouw in haar laatste brief als bijlage zelf de bankafschriften van deze rekening heeft overgelegd. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw daarom afwijzen bij gebrek aan belang.
Vergoedingsrechten
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Aangezien de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij ook rechtsmacht ten aanzien van de verzoeken van de man en de vrouw met betrekking tot de vergoedingsrechten. De rechtbank past hierop Nederlands recht toe.
Inhoudelijke beoordeling
De man stelt dat de opbouw van de aan de hypothecaire geldlening gekoppelde spaarrekening eigen woning door hem uit privégelden is gefinancierd, zodat hij op de gemeenschap een vergoedingsrecht heeft. De vrouw heeft dit betwist. De vrouw stelt ook een vergoedingsrecht te hebben, maar heeft dit niet gespecificeerd.
De rechtbank is van oordeel dat de man, gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw, onvoldoende heeft onderbouwd dat hij enig privévermogen heeft aangewend voor de bankspaarrekening. Niet is gebleken dat er een vermogensverschuiving heeft plaatsgevonden van eventueel privévermogen van de man naar de gemeenschap en dat er daardoor een vergoedingsrecht is ontstaan. De vrouw heeft haar vordering in zijn geheel niet onderbouwd, zodat ook ten aanzien van haar vordering niet is gebleken dat er een vergoedingsrecht is ontstaan. De rechtbank zal daarom de verzoeken van de man en de vrouw afwijzen.
Kosten huishouding
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Aangezien de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij ook rechtsmacht ten aanzien van de verzoeken van de man en de vrouw met betrekking tot de kosten van de huishouding. De rechtbank past hierop Nederlands recht toe.
Inhoudelijke beoordeling
De man stelt dat hij gebruikers- en eigenaarslasten ten aanzien van de echtelijke woning heeft betaald en de hypotheekrente, waardoor hij stelt een vordering op de vrouw te hebben. De man stelt ook maandelijks voor KPN TV/internet, onderhoudsabonnement CV-ketel, Netflix-abonnement, gas/water/elektra, telefoon [de jong-meerderjarige] , Dunea water, fietsverzekering, autokosten, de eigen ziektekostenpremie, NS dalurenabonnement, sportschool en mobiele telefoon te betalen, waarvoor hij ook een vordering op de vrouw heeft.
De rechtbank merkt op dat deze lasten vallen onder de kosten van de huishouding. De man moet stellen en (bij betwisting) onderbouwen op welke kosten dit exact ziet, wat hij heeft bijdragen en dat hij meer heeft bijgedragen dan waartoe hij gehouden is. De rechtbank kan niet wijs worden uit wat de man in dit kader heeft gesteld en wat hij aan onderbouwing heeft overgelegd, waarbij onduidelijk is om welke kosten het precies gaat, of er geen sprake is van dubbeltelling en waarom partijen allebei bij helfte zouden moeten bijdragen, terwijl dit volgens artikel 1:84 BW naar evenredigheid van inkomen is. De rechtbank kan niet vaststellen of, en zo ja, in welke mate, de man op basis van de inkomens van partijen eventueel onevenredig heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding. Aangezien de man zijn verzoeken, gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw, onvoldoende heeft onderbouwd, zal de rechtbank deze verzoeken afwijzen.
De vrouw stelt dat zij over de periode 24 mei 2023 tot 1 oktober 2024 te veel heeft bijgedragen aan de kosten van de huishouding. Zij heeft zelf een overzicht gemaakt van de kosten in die periode en wie welke kosten heeft betaald. De rechtbank kan niet vaststellen of, en zo ja, in welke mate, de vrouw op basis van de inkomens van partijen eventueel onevenredig heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw, gelet op de gemotiveerde betwisting door de man, haar verzoek onvoldoende heeft gemotiveerd en onderbouwd. De rechtbank zal daarom dit verzoek van de vrouw afwijzen.
Voortgezet gebruik echtelijke woning
Rechtsmacht en toepasselijk recht
De woning is in Nederland gelegen. Gelet op artikel 4, lid 3, aanhef en sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over deze verzoeken.
Krachtens regels van ongeschreven Nederlands internationaal privaatrecht, wordt Nederlands recht toegepast op deze verzoeken.
Inhoudelijke beoordeling
De vrouw geeft aan dat sinds zij weet dat zij de echtelijke woning niet kan overnemen, zij druk op zoek is naar nieuwe woonruimte. Gelet op de huidige woningmarkt is dit zeer lastig. Wellicht dat de vrouw uit de overwaarde van de echtelijke woning een nieuwe woning kan aankopen. De vrouw heeft de tijd nodig om dit uit te zoeken. Zij heeft er daarom belang bij dat zij na de echtscheiding samen met [de minderjarige] (en [de jong-meerderjarige] ) nog minimaal gedurende zes maanden in de woning kan blijven.
De man meent dat de woning zo spoedig mogelijk verkocht moet worden en verzet zich daarom tegen het voortgezet gebruik.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw afwijzen. Daartoe overweegt de rechtbank dat beide partijen gebaat zijn bij een spoedige verkoop van de echtelijke woning, juist voor het kunnen bekostigen van een nieuwe woonruimte. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de vrouw al geruime tijd de mogelijkheid heeft om een nieuwe woonruimte te vinden. Aangezien de rechtbank dit verzoek van de vrouw zal afwijzen, is het verzoek van de man voor een gebruiksvergoeding niet aan de orde, zodat de rechtbank daar niet meer op hoeft te beslissen.
Proceskosten
Aangezien het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren zoals hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op [datum] 2004 in [plaatsnaam 1] , Brazilië;
*
bepaalt dat de minderjarige:
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] 2017 in [plaatsnaam 2] ,
de hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vrouw;
*
bepaalt dat [de minderjarige] bij de man zal zijn:
  • zodra de man passende woonruimte heeft, het ene weekend van vrijdag na school tot dinsdag naar school en het andere weekend van zondagavond tot dinsdag naar school;
  • gedurende de helft van de feest- en bijzondere dagen en vakanties conform het aangehechte verzoek van de vrouw, met dien verstande dat [de minderjarige] in de zomervakantie drie weken bij de man en drie weken bij de vrouw is, en in de oneven jaren de voorjaarsvakantie bij de vrouw is en de herfstvakantie bij de man en in de even jaren andersom, en met Pinksteren het ene jaar bij de ene ouder en het andere jaar bij de andere ouder;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van heden een kinderalimentatie ten behoeve van [de minderjarige] van € 113,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
neemt op de door de man en de vrouw getroffen onderlinge regeling van hun betrekkingen na de echtscheiding, zoals neergelegd in het (in kopie) aan deze beschikking gehechte echtscheidingsconvenant;
*
stelt de verdeling van de huwelijksgemeenschap als volgt vast, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand:
met betrekking tot de woning, gelegen aan de [adres 1] te ( [postcode] ) [plaatsnaam 2] en de daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening en de spaarrekening eigen woning:
de woning wordt verkocht en geleverd aan een derde op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:
a) partijen verstrekken binnen één week na heden aan makelaar-taxateur [makelaar] aan de [adres 2] te [plaatsnaam 2] een gezamenlijke opdracht tot verkoop van de woning aan een derde. Deze makelaar-taxateur zal – als partijen het niet eens zijn – partijen bindend adviseren over de vast te stellen vraag- en laatprijs van de woning;
b) de over- dan wel onderwaarde wordt tussen partijen bij helfte gedeeld dan wel gedragen. De over- dan wel onderwaarde bestaat uit de verkoopopbrengst van de woning, te vermeerderen met de waarde van eventueel aan de woning gekoppelde polissen ten tijde van de overdracht, minus de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening ten tijde van de overdracht en minus de kosten van de verkoop en de overdracht, waaronder de kosten van de makelaar-taxateur;
c) partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de notariële overdracht van de woning;
*
verklaart deze beschikking tot zover – met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding – uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M.M. Vingerling, (kinder)rechter, bijgestaan door
mr. P.M.A. van Oosten als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van
23 december 2024.