ECLI:NL:GHARL:2018:2188

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 maart 2018
Publicatiedatum
7 maart 2018
Zaaknummer
200.200.441/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepasselijk recht huwelijksvermogensregime in internationaal privaatrechtelijke context

In deze zaak gaat het om de vraag welk recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen, die in [buitenland] zijn gehuwd. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen eerdere beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, waarin het [buitenlandse] recht als toepasselijk werd aangemerkt. Het hof heeft vastgesteld dat partijen op 31 augustus 1993 in [buitenland] zijn getrouwd en dat zij sindsdien zowel de [buitenlandse] als de Nederlandse nationaliteit hebben. De rechtbank had eerder de echtscheiding uitgesproken en nevenvoorzieningen getroffen, maar de vermogensrechtelijke afwikkeling was nog niet geregeld. Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij de vrouw en de man elk grieven hebben ingediend. De vrouw betwist dat het [buitenlandse] recht van toepassing is en stelt dat het Nederlandse recht moet gelden, nu zij en de man sinds 1994 in Nederland wonen. Het hof heeft geoordeeld dat er geen huwelijkse voorwaarden zijn gemaakt en dat er geen expliciete aanwijzing is voor het [buitenlandse] recht. Hierdoor is het Nederlandse recht van toepassing geworden vanaf het moment dat de vrouw de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen. Het hof heeft de zaak aangehouden voor een mondelinge behandeling om de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap te bespreken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.200.441
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 373378)
beschikking van 6 maart 2018
inzake
[de verzoekster],
wonende te [plaats] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. W.J.L. Zwaan te Amersfoort,
en
[de verweerder],
wonende te [plaats] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M. Gruiters te Nieuwegein.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 1 april 2015, 17 februari 2016 en 13 juli 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties A tot en met F, ingekomen op 4 oktober 2016;
- het verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep met producties 50 tot
en met 58;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties G tot en met I;
- een akte van depot van 24 januari 2017 namens de vrouw betreffende de afgifte van
een dvd;
- een journaalbericht van mr. Gruiters van 1 augustus 2017, met producties 59, 60 en 61.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 24 augustus 2017 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
3. De vaststaande feiten
3.1
Partijen zijn op 31 augustus 1993 te [stad] ( [buitenland] ) met elkaar gehuwd. Ten tijde van hun huwelijk hadden partijen ieder enkel de [buitenlandse] nationaliteit. Partijen hebben tot 15 oktober 1993 samengewoond in [buitenland] . De man is op 15 oktober 1993 uit [buitenland] gevlucht en heeft zich op 25 november 1993 in Nederland gevestigd. De vrouw heeft zich op 14 augustus 1994 bij de man in Nederland gevoegd. Partijen hebben thans ieder zowel de [buitenlandse] als de Nederlandse nationaliteit. De man heeft de Nederlandse nationaliteit verkregen in 1998, de vrouw in 1999.. De man heeft op 6 mei 2014 een verzoek tot echtscheiding ingediend en verzocht nevenvoorzieningen te treffen. Ook de vrouw heeft verzocht nevenvoorzieningen te treffen.
3.2
De rechtbank heeft in de beschikking van 1 april 2015 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 30 juli 2015 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand te ’s-Gravenhage. In deze beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de beide minderjarige kinderen van partijen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben en een zorgregeling vastgesteld. Verder is een door de man aan de vrouw te betalen bedrag wegens kinderalimentatie bepaald. De behandeling van de zaak voor wat betreft de vermogensrechtelijke afwikkeling van de echtscheiding is aangehouden.
3.3
De rechtbank overweegt in de (tussen)beschikking van 17 februari 2016 dat bij eindbeschikking de door de man verzochte verklaring voor recht gegeven kan worden die inhoudt dat [buitenlandse] recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen en dat daarom sprake is van een algehele scheiding van de vermogens van partijen, met uitzondering van de eenvoudige en/of beperkte gemeenschappen die tussen partijen bestaan of bestaan hebben. De rechtbank verwijst de zaak vervolgens voor uitlating aan de zijde van de vrouw en houdt iedere verdere beslissing aan.
3.4
In de bestreden – deels uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 13 juli 2016:
  • verklaart de rechtbank voor recht dat het [buitenlandse] recht toepasselijk is op het huwelijksvermogensregime van partijen;
  • stelt de rechtbank de verdeling van de tussen partijen bestaande eenvoudige gemeenschappen - kort gezegd - vast als volgt:
  • de echtelijke woning aan de [adres] te [stad] wordt voorwaardelijk toegedeeld aan de vrouw, in die zin dat zij drie maanden de tijd heeft de woning te financieren en de man te doen ontslaan uit diens hoofdelijke aansprakelijkheid ten aanzien van de hypothecaire schuld op die woning;
  • indien de vrouw daarin niet slaagt dient de woning te worden verkocht en de netto-verkoopopbrengst te worden gedeeld bij helfte;
  • de beleggingsrekening bij de ING Bank dient bij gelegenheid van verdeling/verkoop van de woning te worden afgekocht waarna de netto opbrengst door partijen moet worden gedeeld bij helfte;
  • van de inboedel wordt aan ieder van partij toegedeeld hetgeen ieder van hen reeds feitelijk in bezit heeft en de vrouw wordt veroordeeld om aan de man wegens haar overbedeling € 225,- te betalen;
  • een ING Bankrekening eindigend op 690 wordt toegedeeld aan de man die wordt veroordeeld aan de vrouw wegens overbedeling een bedrag van € 2.843,50 te betalen;
  • de vrouw wordt veroordeeld € 456,77 aan de man te betalen in verband met een door haar na de peildatum veroorzaakt debetsaldo op de ING Bankrekening eindigend op 300;
  • de [auto merk] wordt toegedeeld aan de man die wordt veroordeeld wegens overbedeling aan de vrouw een bedrag van € 6.479,50 te voldoen;
  • de man wordt veroordeeld € 19.485,45 aan de vrouw te betalen inzake het saldo van de vergoedingsrechten;
  • de man wordt veroordeeld € 40.830,05 aan de vrouw te betalen ter zake van de bruidsschat; en het meer of anders verzochte wordt afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil welk recht op hun huwelijksvermogensregime van toepassing is, het [buitenlandse] recht of het Nederlandse recht. Dat geschil spitst zich in het bijzonder toe op de vraag of het in [buitenland] gesloten huwelijkscontract heeft te gelden als huwelijkse voorwaarden als bedoeld in het Haags Huwelijksvermogensverdrag en of een rechtskeuze voor [buitenlandse] recht is gedaan. Tevens zijn in geschil de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen, (het saldo van) de vergoedingsrechten en de vaststelling van een ‘Ojratomesl’ (een vergoeding voor de gewezen echtgenote naar [buitenlandse] recht).
het principaal hoger beroep
4.2
De vrouw is met tien grieven in hoger beroep gekomen van de beschikkingen van de rechtbank van 17 februari 2016 en 13 juli 2016. Zij verzoekt het hof deze beschikkingen geheel of gedeeltelijk te vernietigen en opnieuw beschikkende:
primair:
  • voor recht te verklaren, althans te bepalen, dat tussen partijen een gemeenschap van goederen naar Nederlands recht bestond tijdens het huwelijk;
  • de wijze van afwikkeling van die gemeenschap te bepalen, onder meer door (de aandelen in) de onderneming van de man te laten waarderen door een deskundige;
  • de [auto merk] toe te delen aan de vrouw tegen een waarde van € 7.500,-;
  • te bepalen dat de man de eigenaarslasten van de echtelijke woning dient te voldoen tot aan de levering;
  • te bepalen dat de vrouw niet gehouden is € 1.775,- aan de man te vergoeden wegens het dubbel betalen van de hypotheekrente, maar slechts € 622,-; en
subsidiair:
- aan de vrouw toe te kennen een Ojratomesl, door de man aan de vrouw te voldoen, van
€ 300.000,- binnen 14 dagen na de in deze te geven beschikking,
met veroordeling van de man in de kosten van dit geding.
De man verzoekt het hof in het principaal hoger beroep de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, althans haar verzoeken af te wijzen.
het incidenteel hoger beroep
4.3
De man is met zes grieven in incidenteel hoger beroep gekomen en verzoekt om de beschikking van de rechtbank van 13 juli 2016 (gedeeltelijk) te vernietigen en opnieuw beschikkende te bepalen dat:
de [auto merk] privé eigendom is van de man, althans subsidiair dat deze voor een bedrag van € 10.100,- in de verdeling wordt betrokken, als gevolg waarvan de man gehouden is om de vrouw een bedrag van € 5.050,- te vergoeden;
de vrouw aan de man dient te voldoen een bedrag van € 12.543,- uit hoofde van de rekening-courantschuld aan de onderneming van de man, binnen 7 dagen na dagtekening van de in deze te wijzen beschikking;
het vergoedingsrecht van de man jegens de vrouw uit hoofde van opnames van de gezamenlijke rekening € 2.500,- bedraagt;
e vrouw een bedrag van € 9.500,- aan de man dient te voldoen uit hoofde van de overname van de [auto merk] binnen 7 dagen na dagtekening van de in deze te wijzen beschikking;
de vrouw al hetgeen de man onverschuldigd aan haar heeft betaald aan de man dient te restitueren, binnen 7 dagen na dagtekening van de in deze te wijzen beschikking.
De vrouw verzoekt de man in zijn incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans zijn beroep af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Partijen zijn op 31 augustus 1993 in [stad] in [buitenland] getrouwd. De huwelijksakte of het trouwboekje bestaat uit 20 pagina’s. Op een aantal van deze pagina’s hebben partijen (destijds) hun handtekeningen gezet, op een aantal andere pagina’s niet. In de huwelijksakte is blijkens de beëdigde vertaling daarvan (productie 44 van de man in eerste aanleg) voor zover hier van belang vermeld:
“Bruidsschat
Een Nobele Koran ter waarde van 10.000,- rial als cadeau, plus een canonieke traditionele bruidsschat bestaande uit vierhonderd stukken zilveren Dirham en honderdzeventig stukken Bahar Azadi hele gouden munt, die als de schuld van de echtgenoot beschouwd wordt en dient aan de echtgenote betaald te worden.
[Ondertekend door het echtpaar]
(pagina 4 trouwboekje)
Soort huwelijk: Permanent
(pagina 5 trouwboekje)
Attentie!
De hoofdnotaris is verplicht afzonderlijk alle in deze huwelijksakte vermelde voorwaarden aan het echtpaar uit te leggen. Alleen de voorwaarden die aanvaard en ondertekend zijn door beide echtgenoten worden rechtsgeldig geacht.
Huwelijksvoorwaarden of een aparte bindende overeenkomst
A.Echtgenote heeft bedongen dat ingeval de echtscheiding niet door de echtgenote is aangevraagd en volgens de bevinding van de rechtbank het niet veroorzaakt is door de weigering van de vrouw om haar echtelijke verantwoordelijkheden te voldoen of haar wangedrag, dan is de echtgenoot gehouden tot het overdragen van de helft van het bestaande vermogen dat verkregen is gedurende de gehuwde periode met de vrouw of de gelijke waarde daarvan om niet aan de echtgenote.
Handtekening van de echtgenoot Handtekening van de echtgenote
(blanco) (blanco)”
(pagina 6 trouwboekje).
Pagina 7, 8, 9, 10, 11 en 12 zijn alle ondertekend door de echtgenoten en vormen een opsomming van de omstandigheden waarin de vrouw toestemming tot echtscheiding kan aanvragen bij de rechtbank.
“Andere voorwaarden: Woonrecht behorend tot de partijen; maandelijkse kosten van de echtgenote en de gebruikelijke, canonieke alimentatie, zijn vastgelegd
[Ondertekend door het echtpaar]”
(pagina 13 trouwboekje).
Pagina 14 vermeldt de getuigen van de voltrekking van het huwelijk en de toestemming van haar vader voor het huwelijk.
“Ik, de hoofdnotaris van het huwelijksregistratie bureau nummer 111, heb namens de bevestigende en de aanvaardende partij de huwelijksformule uitgesproken.
Op de datum van 31-08-1993 [ [buitenlandse] jaartelling: 09-06-1372 is een permanente huwelijksverbintenis zoals in de vorige bladzijdes vermeld voltrokken.
Handtekening van de bevestigende partij [blanco]
Handtekening van de aanvaardende partij [blanco]
[Een handtekening]
Wij, de echtelieden, hebben met volledige kennis van de inhoud van deze akte en aanvaarding van alle daarin vermelde voorwaarden ondertekend
[Ondertekend door het echtpaar]”
(pagina 15 trouwboekje).
5.2
Het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen wordt aangewezen door de bepalingen van het op 14 maart 1978 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime (het Haags Huwelijksvermogensverdrag, hierna ook: het verdrag), waarvan de authentieke Franse en authentieke Engelse tekst en de vertaling in het Nederlands zijn gepubliceerd in het Tractatenblad 1988, nummer 130. Op het moment van de voltrekking van hun huwelijk was het [buitenlandse] recht van toepassing op hun huwelijksvermogensregime. Dat [buitenlandse] recht blijft van toepassing zolang zij geen ander toepasselijk recht hebben aangewezen, zelfs in geval van wijziging van hun nationaliteit of gewone verblijfplaats (artikel 7 lid 1 van het verdrag).
5.3
In afwijking van die regel kan in drie gevallen, genoemd in artikel 7 lid 2 van het verdrag onder 1-3, in deze zaak toch het Nederlandse recht toepasselijk worden, en wel “
indien de echtgenoten echter noch het toepasselijke recht hebben aangewezen, noch huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt”..
In de authentieke Franse en Engelse tekst van het verdrag luidt de geciteerde passage:
  • “si les époux n'ont ni désigné la loi applicable, ni fait de contrat de mariage”
  • “if the spouses have neither designated the applicable law nor concluded a marriage contract”
5.4
De vraag is nu of partijen het [buitenlandse] recht als toepasselijke recht hebben aangewezen of huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt, zoals de man stelt en de vrouw betwist. De man beroept zich op de rechtsgevolgen van hetgeen hij stelt en draagt op grond van artikel 150 Rv de bewijslast daarvan.
5.5
Onder (een overeenkomst van) huwelijkse voorwaarden of een ‘contrat de mariage’ of ‘a marriage contract’ in de zin van het verdrag zijn alle afspraken te begrijpen die partijen maken ten aanzien van hun huwelijksvermogensregime. Afspraken die geen betrekking hebben op het huwelijksvermogensregime vallen daar niet onder. Dat vloeit voort uit artikel 1 van het verdrag. Artikel 12 van het verdrag bepaalt aan welke vormvereisten huwelijkse voorwaarden/‘contrat de mariage’/‘a marriage contract’ moeten voldoen. Het hof verwijst hier naar de memorie van toelichting op de Wet conflictenrechthuwelijksvermogensregime die een zeer uitvoerige instructie geeft op het verdrag (
Kamerstukken II, 1988-1989, 21 273, nr. 3, pagina 4):
“De term ‘huwelijksvermogensregime’ is gekozen om zo dicht mogelijk te blijven bij de verdragstekst (‘regimes matrimoniaux’, ‘matrimonial property regimes’). Zij kan min of meer synoniem worden geacht met huwelijksgoederenrecht of huwelijksvermogensrecht. Het betreft het geheel van de vermogensrechtelijke betrekkingen die tussen twee personen ontstaan door het huwelijk. Deze betrekkingen kunnen uit de wet voortvloeien of uit overeenkomst (huwelijkse voorwaarden) of uit beide. Aan het verdrag zelf kan met betrekking tot de inhoud van het begrip huwelijksvermogensregime geen element voor interpretatie worden ontleend. Uit het rapport-Von Overbeck (nrs. 26 en 113) blijkt dat de term op autonome, op het verdrag toegesneden wijze worden geïnterpreteerd, zonodig op een wijze die afwijkt van de begrippen die gangbaar zijn in het nationale recht van de verdragsluitende Staten.”
5.6
De man stelt dat het trouwboekje niet alleen een huwelijksakte is, maar gelijktijdig ook een overeenkomst van huwelijkse voorwaarden/‘contrat de mariage’/‘a marriage contract’ of - zoals de man het verwoordt - een ‘huwelijkscontract’ en voert daartoe aan dat in het trouwboekje allerlei financiële gevolgen van het huwelijk worden geregeld, waaronder de Mahr (bruidsschat), en dat partijen zelfs de mogelijkheid hadden nog veel meer vermogensrechtelijke bepalingen op te nemen. De vrouw betwist kort gezegd dat in het trouwboekje afspraken zijn gemaakt ten aanzien van het huwelijksvermogensregime.
5.7
Het hof is van oordeel dat partijen in het trouwboekje geen afspraken hebben gemaakt ten aanzien van het huwelijksvermogensregime en dat dit trouwboekje geen huwelijkse voorwaarden/‘contrat de mariage’/‘marriage contract’ bevat als bedoeld in artikel 7 lid 2 van het verdrag. De bruidsschat vloeit voort uit het huwelijk van partijen dat naar [buitenlandse] recht is gesloten, heeft naar [buitenlandse] recht een geheel eigen karakter en is niet gelijk te stellen aan een huwelijksvermogensrechtelijke aanspraak en overigens ook niet aan een onderhoudsverplichting (Hof Arnhem-Leeuwarden 24 december 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:9906). De man heeft zelf in zijn verweerschrift op het zelfstandig verzoek in eerste aanleg de bruidsschat gekwalificeerd als voldoening van een onderhoudsbijdrage na echtscheiding en is daarop niet, althans niet kenbaar teruggekomen, ook niet nadat hij later in de procedure tot het inzicht was gekomen dat niet Nederlands recht, maar [buitenlandse] recht van toepassing zou moeten zijn op het huwelijksvermogensregime. Ook op andere plaatsen in het trouwboekje zijn geen afspraken van partijen te vinden die hun huwelijksvermogensregime betreffen en die zijn te beschouwen als een regeling van de vermogensrechtelijke betrekkingen die tussen hen door het huwelijk ontstaan. De enige afspraak die onder die kwalificatie ondergebracht zou kunnen worden, staat op pagina 6 van het trouwboekje en is nu juist niet door partijen ondertekend en daardoor niet tussen partijen van toepassing. Het niet ondertekenen van die pagina kan naar het oordeel van het hof niet als het maken van afspraken ten aanzien van het huwelijksvermogensregime worden aangemerkt of een regeling bij overeenkomst van de vermogensrechtelijke betrekkingen die tussen hen door het huwelijk ontstaan. Partijen zijn aldus goed te vergelijken met echtgenoten die in Nederland trouwen en ten aanzien van wie bij gebreke van huwelijkse voorwaarden het wettelijke huwelijksvermogensregime van toepassing is. De man verwijst een aantal keren naar een uitspraak van het hof Den Haag van 26 februari 2014 (ECLI:NL:GHDHA:2014:486) waarbij het, naar hij meent, kennelijk gaat om eenzelfde situatie als in deze zaak. Het hof Den Haag heeft beslist dat in het huwelijkscontract in die zaak als huwelijkse voorwaarden betitelde bepalingen zijn opgenomen. Dat is een andere situatie dan in de zaak van partijen, waar nu juist geen als huwelijkse voorwaarden te betitelen bepalingen zijn opgenomen in het trouwboekje en het niet-ondertekenen van pagina 6 van het trouwboekje niet als het maken van afspraken ten aanzien van het huwelijksvermogensregime is aan te merken. Het hof oordeelt dat niet is komen vast te staan dat partijen huwelijkse voorwaarden/‘contrat de mariage’/‘marriage contract’ in de zin van artikel 7 lid 2 van het verdrag hebben gemaakt. De man biedt geen bewijs van feiten of omstandigheden aan die dat anders zouden kunnen maken.
5.8
Vervolgens is aan de orde of partijen het [buitenlandse] recht hebben aangewezen als het recht dat van toepassing is op hun huwelijksvermogensregime. Artikel 11 van het verdrag bepaalt dat de aanwijzing van het toepasselijke recht (ten aanzien van het huwelijksvermogensregime) uitdrukkelijk moet zijn overeengekomen of ondubbelzinnig voortvloeien uit huwelijkse voorwaarden. In de authentieke Franse en Engelse tekst van het verdrag luidt artikel 11 van het verdrag:
  • La désignation de la loi applicable doit faire l'objet d'une stipulation expresse ou résulter indubitablement des dispositions d'un contrat de mariage.
  • The designation of the applicable law shall be by express stipulation, or arise by necessary implication from the provisions of a marriage contract.
Ook in dit artikel 11 van het verdrag zijn onder (een overeenkomst van) huwelijkse voorwaarden of een ‘contrat de mariage’ of ‘a marriage contract’ in de zin van het verdrag alle afspraken te begrijpen die partijen maken ten aanzien van hun huwelijksvermogensregime.
5.9
De man stelt dat partijen uitdrukkelijk en in elk geval impliciet het [buitenlandse] recht hebben aangewezen en verwijst daarbij naar het advies dat hij heeft ingewonnen bij mr. A.R. van Maas de Bie, dat hij in eerste aanleg in het geding heeft gebracht. In dat advies is vermeld dat uit de volgende feiten en omstandigheden voortvloeit dat het [buitenlandse] recht is aangewezen:
“- Partijen hebben vóór het aangaan van het huwelijk onderhandeld over de
vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk, hetgeen in het huwelijkscontract tot uitdrukking komt in de “bruidschat” en de andere voorwaarden opgenomen in het huwelijkscontract alsmede het feit dat partijen op pagina 6 van het huwelijkscontract niet hebben getekend, omdat dat zou betekenen dat anders onder bepaalde omstandigheden een gemeenschap zou ontstaan. U heeft mij verteld dat de man heeft verteld dat hij dat uitdrukkelijk niet heeft gewild om de helft van zijn bezittingen met de vrouw te delen;
- In het standaard [buitenlandse] huwelijkscontract is een clausule opgenomen, waarbij partijen ervoor kunnen kiezen dat bij echtscheiding de tijdens het huwelijk verkregen vermogen bij helfte wordt verdeeld. Deze clausule is ook opgenomen op pagina 6 in het onderhavige huwelijkscontract. Echter partijen hebben deze clausule niet getekend, weshalve partijen bulten iedere gemeenschap van goederen zijn gehuwd;
- Van belang is dat indien het om Nederlandse huwelijkse voorwaarden zou gaan, de familie niet mee aan de onderhandelingstafel zou zitten. Partijen hebben ook bewust niet gekozen voor Nederlandse huwelijkse voorwaarden, maar voor [buitenlandse] Islamitische huwelijkse voorwaarden, welke geheel zijn uitonderhandeld volgens de [buitenlandse] gebruiken;
- In het huwelijkscontract is de “bruidschat” vastgelegd. De “bruidschat” is een technisch begrip, welke ondubbelzinnig verwijst naar de [buitenlandse] wet. Deze juridisch-technische term behoort toe aan het [buitenlandse] recht en niet aan het Nederlandse recht;
- De “bruidschat” is gedefinieerd in [buitenlandse] , niet in Euro’s;
- De door partijen opgemaakte contractuele huwelijkse voorwaarden zijn vastgelegd in een huwelijkscontract zoals dit gebruikelijk is in [buitenland] . (..)
- U heeft mij verteld dat partijen zich voorafgaand aan het huwelijk bij de notaris in [buitenland] hebben laten voorlichten, juridisch advies ingewonnen en werden gewezen op het dwingende karakter van Islamitisch recht en de strikte scheiding van vermogen waarin het Islamitisch recht. Beide partijen zijn verschenen op het kantoor van de notaris en daar is door de ouders onderhandeld over de bruidsgave;
- De aanwijzing van [buitenlandse] (islamitisch) recht blijkt expliciet uit het huwelijkscontract waarin wordt verwezen naar de Koran en naar religieuze termen op pagina 15 (Taraf-eidjab/Taraf-e Ghabool). Bovendien wordt gesteld in het huwelijkscontract dat partijen hebben gekozen voor een Kharedj Lazem huwelijk. Dit is een huwelijkscontract met huwelijkse voorwaarden, welke onherroepelijk zijn;
- De twee echtgenoten hebben de legale formules voor wederzijdse aanvaarding en overeenstemming uitgesproken overeenkomstig het [buitenlandse] recht;
- Partijen hebben de huwelijksakte/huwelijkscontract gedagtekend en door beide partijen ten overstaan van getuigen ondertekend en bij het hoofdnotaris van het
huwelijksregistratie bureau voltrokken. Deze hoofdnotaris van het huwelijksregistratie bureau heeft het huwelijkscontract geregistreerd en heeft de vermogensrechtelijke betrekkingen tussen echtgenoten conform de vereisten in de [buitenlandse] wet vastgelegd (…).
- Het in [buitenland] tussen partijen overeengekomen huwelijkscontract is in de [buitenlandse] opgesteld, niet in het Nederlands, Frans of Engels.
- Uit het huwelijkscontract blijkt dat aan alle vormvereisten gesteld door de [buitenlandse] wet zijn voldaan.
Vorenstaande feiten en omstandigheden wijzen onmiskenbaar op een specifieke wens en intentie van partijen om volgens [buitenlandse] islamitisch huwelijksvermogensrecht met elkaar in het huwelijk te treden.”
5.1
Het hof stelt vast dat een uitdrukkelijke aanwijzing van het [buitenlandse] recht ontbreekt. Een impliciete aanwijzing kan uitsluitend voortvloeien uit huwelijkse voorwaarden/’contrat de mariage’/’marriage contract’. Dat zijn zoals gezegd alle afspraken die echtgenoten maken ten aanzien van hun huwelijksvermogensregime. Die afspraken kunnen ook zijn vastgelegd in een huwelijksakte of trouwboekje, zoals die voor partijen is opgemaakt bij de voltrekking van hun huwelijk. Hiervoor is in onderdeel 5.7 al geoordeeld dat partijen in het trouwboekje geen afspraken hebben gemaakt ten aanzien van het huwelijksvermogensregime en dat dit trouwboekje geen huwelijkse voorwaarden/‘contrat de mariage’/‘marriage contract’ bevat als bedoeld in artikel 7 lid 2 van het verdrag. Dat is bij de toepassing van artikel 11 van het verdrag niet anders. Bij gebreke van huwelijkse voorwaarden/‘contrat de mariage’/‘marriage contract’ in de zin van artikel 11 van het verdrag kan geen sprake zijn van een impliciete aanwijzing van het [buitenlandse] recht als het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen. Al de omstandigheden die in het advies van mr. A.R. de Maas de Bie zijn opgesomd kunnen dat niet anders maken, aangezien daarbij telkens als uitgangspunt geldt dat het trouwboekje van partijen ook (een overeenkomst van) huwelijkse voorwaarden/‘contrat de mariage’/‘marriage contract’ is. Zoals al is geoordeeld in onderdeel 5.7 is de bruidsschat geen huwelijksvermogensrechtelijke aanspraak en kan het niet ondertekenen van pagina 6 van het trouwboekje niet worden aangemerkt als het maken van huwelijkse voorwaarden/‘contrat de mariage’/‘marriage contract’. Wel blijkt uit de opgesomde feiten en omstandigheden dat partijen in [buitenland] zijn gehuwd volgens het [buitenlandse] recht, maar dat betekent nog niet dat partijen ook huwelijkse voorwaarden/‘contrat de mariage’/‘marriage contract’ hebben gemaakt en dat daaruit een (impliciete) aanwijzing voor het [buitenlandse] recht op hun huwelijksvermogensregime voortvloeit.
5.11
Op grond van wat is geoordeeld in de onderdelen 5.1–5.10 slaagt grief 1 van de vrouw in het principaal hoger beroep en heeft zij geen belang meer bij haar grieven 2 en 3. Het hof zal onderdeel 3.1 1 (verklaring voor recht over toepasselijkheid [buitenlandse] recht van de bestreden beschikking van 13 juli 2016) vernietigen.
5.12
Nu partijen noch het toepasselijke recht hebben aangewezen noch huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt is het Nederlandse recht van toepassing geworden vanaf het tijdstip dat ook de vrouw de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen (artikel 7 lid 2 onder 1 van het verdrag), nu beiden vanaf 1994 hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben. Deze wijziging heeft slechts gevolg voor de toekomst en het vermogen dat vóór die wijziging aan partijen toebehoorde is niet onderworpen aan het voortaan toepasselijke Nederlandse recht (artikel 8 lid 1 van het verdrag; het zogeheten wagonstelsel). Bij gebreke van huwelijkse voorwaarden of een aanwijzing op dat moment of nadien van enig ander toepasselijk recht bestaat vanaf het tijdstip waarop de vrouw de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen tussen partijen de wettelijke gemeenschap van goederen (zoals die gold vóór 1 januari 2018). De vrouw heeft op een niet nader aangegeven tijdstip in 1999 de Nederlandse nationaliteit verkregen. Partijen dienen het hof nog te informeren over het precieze tijdstip van die verkrijging.
5.13
De man doet voor het geval het Nederlandse recht toepassing vindt een beroep op artikel 10:9 BW en stelt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap van partijen bij helfte moet plaatsvinden. Hij bepleit dat partijen moeten afrekenen alsof tussen hen de huwelijkse voorwaarden (het hof begrijpt: het [buitenlandse] recht) van toepassing zijn. Hij voert daartoe aan dat partijen zijn gehuwd in [buitenland] , zich hebben laten voorlichten over de huwelijkse voorwaarden en daarover hebben onderhandeld en de huwelijkse voorwaarden in persoon hebben ondertekend. De man zou nooit een bruidsschat als is opgenomen in het trouwboekje hebben afgesproken wanneer hij het risico zou lopen zijn vermogen met de vrouw te moeten delen. Hij mag erop vertrouwen dat de enkele verhuizing naar Nederland niet tot gevolg heeft dat de huwelijkse voorwaarden niet meer van toepassing zijn. Partijen zouden nog in [buitenland] hebben gewoond als de man niet genoodzaakt zou zijn te vluchten. Partijen gingen uit van een algehele uitsluiting van iedere gemeenschap. De vrouw betwist de stellingen van de man.
5.14
Het hof ziet in dit geval geen aanleiding de man hierin te volgen. Zoals hiervoor al is geoordeeld hebben partijen in [buitenland] nu juist geen huwelijkse voorwaarden gemaakt. Het [buitenlandse] recht dat voor hen (aanvankelijk) van toepassing was kent geen gemeenschap van goederen. De vrouw betwist gemotiveerd de stelling van de man dat hij altijd ervan is uitgegaan dat het [buitenlandse] recht van toepassing is gebleven op het huwelijksvermogensregime van partijen. De man is in de echtscheidingsprocedure bij de rechtbank aanvankelijk ook ervan uitgegaan dat Nederlands recht van toepassing was. De vrouw weerspreekt gemotiveerd dat partijen tijdens hun huwelijk altijd ervan zijn uitgegaan dat [buitenlandse] recht van toepassing was en voert aan dat zij beiden juist ervan overtuigd waren dat Nederlands recht van toepassing was en dat de man op een gegeven moment zelfs huwelijkse voorwaarden wilde maken om af te wijken van de gemeenschap van goederen. Het hof is dan ook van oordeel dat niet is komen vast te staan dat partijen beiden ervan uitgingen dat [buitenlandse] recht van toepassing zou zijn of dat de man daarop gerechtvaardigd mocht vertrouwen. De man biedt niet aan feiten en omstandigheden te bewijzen die dat anders zouden kunnen maken.
5.15
Het hof acht het geraden een mondelinge behandeling te bepalen om met partijen te bezien op welke wijze de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap moet plaatsvinden. Partijen hebben in een eerder stadium van deze procedure daarvoor al verzoeken gedaan, maar die zijn naar is te verwachten niet meer actueel. Het hof verlangt van elk van beide partijen dat zij:
  • het tijdstip waarop de vrouw de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen meedelen;
  • een actuele beschrijving van de goederen en schulden van de ontbonden huwelijksgemeenschap maken en de goederen en schulden, met inbegrip van over en weer bestaande vorderingen, die op grond van het zogeheten wagonstelsel niet in de gemeenschap van goederen zijn gevallen;
  • daarop de waarde of omvang van de goederen en schulden vermelden of de wijze waarop de waarde moet worden vastgesteld, en
  • een voorstel doen voor de verdeling met inbegrip van mogelijke vergoedingen van de gemeenschap op elk van hen of op de gemeenschap van elk van hen of van de een op de ander.
In plaats daarvan kunnen partijen indien dat haalbaar is ook een gezamenlijke beschrijving en voorstel overleggen dat zij al dan niet in overleg met een notaris hebben gemaakt met vermelding van de nog resterende geschilpunten. Dat laatste verdient uiteraard om proceseconomische redenen de voorkeur.
5.16
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

6.De beslissing

Het hof, rechtdoende in het principaal en het incidenteel hoger beroep;
bepaalt dat de griffier partijen en hun advocaten zal oproepen voor een mondelinge behandeling op een nader te bepalen dag en tijdstip, om inlichtingen te geven als onder 5.15 vermeld en opdat kan worden onderzocht of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden;
bepaalt dat partijen de verhinderdagen van partijen en hun advocaten in de maanden april – september 2018 zullen opgeven aan de griffier (rekestenjournaal) waarna dag en uur van de mondelinge behandeling (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat partijen de stukken als bedoeld in onderdeel 5.15 zullen overleggen en ervoor dienen te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de mondelinge behandeling een afschrift van die stukken hebben ontvangen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, R. Prakke-Nieuwenhuizen en J.U.M. van der Werff, bijgestaan door mr. H.P.J. Meijerink als griffier, en is op 6 maart 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.