Overwegingen
1. De rechtbank vindt een zitting niet nodig en heeft partijen gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.1
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.2
3. Eiser is een zogenoemde derdelander die tijdelijk verblijf in Oekraïne had. Hij heeft op 25 november 2022 een asielaanvraag ingediend. Bij Uitvoeringsbesluit van 4 maart 20223 heeft de Raad van de Europese Unie op grond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming (RTB) tijdelijke bescherming verleend aan Oekraïense ontheemden en bepaalde categorieën derdelanders die in Oekraïne verbleven. De toepassing van de RTB is verlengd tot en met 4 maart 2024.4
1. Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Artikel 6:2 en 6:12 van de Awb.
4 Zie hiervoor de brief aan de Tweede Kamer van 14 oktober 2022, Vergaderjaar 2022-2023, Kamerstukken 19 637, nr. 2994.
4. De beslistermijn vangt aan op het moment waarop de tijdelijke bescherming eindigt.5 Nadien is de toepassing van de RTB nogmaals verlengd. Het is evenwel de vraag of die verlenging ook geldt voor genoemde derdelanders. Over deze materie hebben deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam6 en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State7 (ABRvS) in separate zaken prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ). Op 19 december 2024 heeft het HvJ deze vragen beantwoord.8 Volgens het HvJ kan een EU-lidstaat de tijdelijke bescherming aan de derdelanders die geen permanent verblijf hadden in Oekraïne, eerder beëindigen dan voor Oekraïners, staatlozen en derdelanders met een permanent verblijf aan wie verplicht tijdelijke bescherming is geboden. Het HvJ komt tot dit oordeel, omdat het gaat om een zogenoemde facultatieve bescherming. Dit betekent dat een EU-lidstaat niet verplicht is om aan die groep bescherming te bieden, maar hij mag dat wel doen. Dat betekent ook dat een EU-lidstaat geboden bescherming eerder mag beëindigen dan voor de groepen die hij verplicht tijdelijke bescherming moeten bieden.
5. Met dit antwoord van het HvJ is nog geen einde gekomen aan de procedures bij de rechtbank Amsterdam en bij de ABRvS. Beide instanties hadden de behandeling van de zaken geschorst in afwachting van het antwoord van het HvJ. Nu de prejudiciële vragen zijn beantwoord, zullen de rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, en de ABRvS de behandeling van deze zaken voortzetten en later een definitieve uitspraak doen. In lijn hiermee heeft de minister per nieuwsbericht van 16 december 2024 aangekondigd dat de gevolgen van het stoppen van de tijdelijke bescherming voor derdelanders bevroren blijven tot nader bericht. Dit in tegenstelling tot eerder bericht waarin de minister heeft besloten dat de gevolgen bevroren blijven tot de beantwoording van de prejudiciële vragen van het HvJ. Het is dus nog steeds onduidelijk of de tijdelijke bescherming van derdelanders is geëindigd op 4 maart 2024 of later.
6. Eiser heeft de minister op 21 oktober 2024 in gebreke gesteld. Ongeacht of uitgegaan wordt van de aanvang van de beslistermijn op 5 maart 2024 of van een latere datum, geldt dat die beslistermijn op 21 oktober 2024 nog niet was verstreken. De asielaanvraag valt namelijk, anders dan eiser veronderstelt, niet onder het toepassingsbereik van het besluit met het kenmerk WBV 2023/269, maar onder het toepassingsbereik van het besluit met het kenmerk WBV 2022/510. Immers, uit de tekst van beide WBV’s valt af te leiden dat voor het toepassingsbereik ervan de datum van indiening van de asielaanvragen van belang is. Op grond van WBV 2022/22 zijn de beslistermijnen van asielaanvragen die op 27 september 2022 nog niet waren verstreken met negen maanden zijn verlengd. De ingebrekestelling van 21 oktober 2024 is aldus te vroeg ingesteld. Dat maakt dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van een beroep op grond van het niet-tijdig beslissen, als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
7. Het beroep is niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
9 Staatscourant van 11 december 2023, nr. 32816.
10 Staatscourant van 26 september 2022, nr. 25755.
8. De rechtbank merkt verder op dat aan het feit dat de tijdelijke bescherming meermaals voor langere periodes verlengd kan worden inherent is dat in dit soort zaken de termijn van 21 maanden11 (ruim) kan worden overschreden.
11 Artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn.