ECLI:NL:RBDHA:2024:1049

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
NL23.4934
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zwaar inreisverbod van tien jaar opgelegd aan Albanese eiser wegens mensensmokkel en bedreiging van de openbare orde

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 januari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een Albanese eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had eerder een inreisverbod van twee jaar opgelegd gekregen, maar dit werd opgeheven en vervangen door een zwaar inreisverbod van tien jaar. Dit besluit volgde op een eerdere veroordeling van de eiser voor mensensmokkel, waarbij hij in 2021 een groep Albanese personen naar Groot-Brittannië had gesmokkeld. De rechtbank oordeelde dat de eiser een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor de openbare orde vormt, ondanks zijn argumenten over zijn gezinsleven in Italië en de procedure voor het verkrijgen van verblijfsrecht daar. De rechtbank concludeerde dat de persoonlijke omstandigheden van de eiser niet voldoende waren om van het inreisverbod af te zien, en dat het besluit van de staatssecretaris voldoende gemotiveerd was. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en bevestigde het inreisverbod van tien jaar.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.4934

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. A. Dijcks).

Procesverloop

Bij besluit van 23 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het op 14 februari 2023 opgelegde inreisverbod van twee jaar opgeheven en aan eiser een inreisverbod voor de duur van tien jaar opgelegd.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 14 februari 2023. Dat beroep heeft ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb [1] tevens betrekking op het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 2 november 2023 op zitting behandeld in Breda. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1992 en heeft de Albanese nationaliteit.
2. Uit het vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Zeeland – West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 14 juli 2022 [2] blijkt dat eiser in de nacht van 19 op 20 juni 2021 te Breskens door de KMar [3] is aangetroffen op een zeiljacht. Eiser was de schipper van dit zeiljacht, dat hij door tussenkomst van een derde heeft gehuurd. Benedendeks bevonden zich 21 Albanese personen. Een aantal van deze personen is verhoord en zij verklaarden nagenoeg allemaal dat zij onderweg waren naar Groot-Brittannië. Zij waren niet in het bezit van een geldig visum om legaal Groot-Brittannië binnen te komen en verklaarden dat zij voor de overtocht een fors bedrag moesten betalen. Eiser heeft daarom uit winstbejag gehandeld. De rechtbank acht het te duchten levensgevaar voor de in het zeiljacht aangetroffen personen blijkens genoemd vonnis wettig en overtuigend bewezen. Gelet op deze feiten heeft de rechtbank eiser veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden vanwege mensensmokkel.
3. Op 12 januari 2023 is eiser gehoord door de KMar over het uitvaardigen van een inreisverbod. Bij besluit van 14 februari 2023 is aan eiser een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van twee jaar. Op 16 februari 2023 is eiser wederom gehoord door de KMar en is het voorstel uitgebracht om aan eiser een zwaar inreisverbod uit te vaardigen.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het op 14 februari 2023 uitgevaardigde inreisverbod opgeheven en aan eiser een zwaar inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van tien jaar, omdat eiser een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. De aangevoerde persoonlijke omstandigheden vindt verweerder onvoldoende om van het inreisverbod van tien jaar af te zien. Tot slot heeft verweerder gesteld dat eiser geen gezins- of privéleven heeft in Nederland in de zin van artikel 8 van het EVRM. [4]
5. Eiser voert aan dat onvoldoende is gemotiveerd dat eisers persoonlijke gedrag maakt dat sprake is van een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving. De veroordeling is nog niet onherroepelijk waardoor de bedreiging niet als actueel is te beschouwen. Eiser is eenmalig in aanraking gekomen met justitie en er is sprake van tijdsverloop. Eiser heeft zijn verantwoordelijkheid genomen en zijn gedrag aangepast. Verder voert eiser aan dat hij gezinsleven heeft met zijn Italiaanse vrouw in Italië. Hij is verwikkeld in een procedure voor het verkrijgen van verblijfsrecht bij zijn vrouw in Italië. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser twee brieven van de rechtbank te Brescia (Italië) overgelegd. Het inreisverbod maakt het voor hem onmogelijk om toegang te krijgen tot Italië en is daarom in strijd met artikel 8 van het EVRM, aldus eiser.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Vanwege de intrekking van het besluit van 14 februari 2023, waarbij een inreisverbod van twee jaar werd opgelegd, zal de beoordeling uitsluitend gaan over het bestreden besluit.
Unierechtelijke openbare-ordecriterium
7. Artikel 66a van de Vw [5] , gelezen in samenhang met artikel 6.5a, vijfde lid, van het Vb [6] , bepaalt dat in afwijking van het eerste tot en met vierde lid van dat laatstgenoemde artikel, de duur van het inreisverbod ten hoogste tien jaren bedraagt indien het een vreemdeling betreft die een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde of de openbare veiligheid. Voor het uitvaardigen van een inreisverbod is vereist dat de vreemdeling een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. [7]
8. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [8] volgt dat verweerder bij de beoordeling of sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast, alle feitelijke en juridische gegevens moet betrekken die zien op de situatie van een vreemdeling in relatie met het door hem gepleegde strafbare feit, zoals onder meer de aard en ernst van dat strafbare feit, en het tijdsverloop sinds het plegen daarvan. Het resultaat van dit onderzoek moet blijken uit de motivering van het besluit. [9]
9. Verweerder heeft in het bestreden besluit aan de hiervoor genoemde elementen van het Unierechtelijke openbare-ordecriterium getoetst. Eiser kan niet worden gevolgd in zijn stelling dat hij geen werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor de openbare orde vormt. Hierbij is van belang dat aan de ernst van het door hem gepleegde strafbare feit en de duur van de opgelegde gevangenisstraf veel gewicht toekomt. Eiser is, zoals volgt uit rechtsoverweging 2 van deze uitspraak, op 14 juli 2022 veroordeeld voor mensensmokkel (pleegdatum: 20 juni 2021). Hij heeft hiervoor een forse gevangenisstraf opgelegd gekregen van dertig maanden. Dit vonnis is op 4 juli 2023 onherroepelijk geworden. Verder is van belang dat eisers voorlopige hechtenis op 31 maart 2023 is geschorst, en dat hij kort daarna op 6 april 2023 met hulp van het IOM [10] is teruggekeerd naar Albanië. Voorafgaand aan de schorsing van zijn voorlopige hechtenis heeft eiser sinds zijn aanhouding in detentie verbleven. Verweerder heeft zijn gedrag in detentie meegewogen. Hieraan komt echter nauwelijks betekenis toe. Dit gedrag is namelijk slechts gerelateerd aan zijn verblijf in detentie. Als gevolg van de detentie is vooralsnog niet kunnen blijken dat het gevaar op recidive, bij terugkeer van eiser in de vrije samenleving, is geweken. [11] Verder heeft eiser niet nader onderbouwd dat sprake is van een relevante positieve gedragsverandering sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis.
10. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.
Verblijfsrecht in Italië en artikel 8 van het EVRM
11. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser is gehuwd met een Italiaanse vrouw die in Italië woont en dat hij met haar familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM heeft. Verder is niet in geschil dat dit familieleven niet in Nederland wordt uitgeoefend.
12. Eiser heeft in beroep onderbouwd dat hij verwikkeld is in een procedure voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning in Italië. Ook heeft hij in beroep onderbouwd dat aan hem toegang is verleend tot Italië om zijn procedure aldaar bij te wonen. Dit leidt echter niet tot de conclusie dat verweerder om die reden had moeten afzien van het opleggen van het inreisverbod. De lopende procedure heeft immers (nog) niet geleid tot afgifte van een verblijfsvergunning door de Italiaanse autoriteiten. Verder geldt dat als aan eiser alsnog een verblijfsvergunning wordt afgegeven door de Italiaanse autoriteiten, het aan hen is om op grond van artikel 11, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn [12] te beslissen of zij al dan niet gevolg geven aan het door verweerder opgelegde inreisverbod. Gelet hierop is het bestreden besluit niet in strijd met artikel 8 van het EVRM.
Conclusie
13. Verweerder heeft terecht een zwaar inreisverbod voor de duur van tien jaar aan eiser uitgevaardigd. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, voorzitter, en mr. W. Anker en mr. S.E. van de Merbel, leden, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Rb Zeeland – West-Brabant (zittingsplaats Middelburg) 14 juli 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3879.
3.Koninklijke Marechaussee.
4.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Vreemdelingenwet 2000.
6.Vreemdelingenbesluit 2000.
7.Hof van Justitie van de Europese Unie 11 juni 2015, ECLI:EU:C:2015:377 (
8.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
9.Zie hiervoor de uitspraken van de Afdeling van 26 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:877 en 4 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3183.
10.Internationale Organisatie voor Migratie.
11.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 18 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1328.
12.Richtlijn 2008/115/EG.