ECLI:NL:RBDHA:2024:22664

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
EOB-I-2024005649
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over beklag ex artikel 552a Sv in het kader van Europees Onderzoeksbevel

Op 2 mei 2024 heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin een beklag is ingediend door een klager, geboren in 2004, over de inbeslagname van verschillende goederen in het kader van een Europees Onderzoeksbevel (EOB) van de Belgische autoriteiten. De inbeslagname vond plaats op 7 februari 2024, waarbij onder andere een Apple iPhone 11, een Nokia gsm, een laptop en een voertuig van het merk Seat zijn meegenomen. De klager, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. L.A.R. Newoor, verzocht om teruggave van deze goederen, stellende dat het belang van strafvordering niet meer voortduurt, omdat de telefoons al in België waren uitgelezen en de laptop niet expliciet in het EOB was genoemd. De officier van justitie, mr. L.T. Bregman, betwistte dit en stelde dat de teruggave ongegrond was, omdat de Belgische autoriteiten om overdracht van de goederen hadden verzocht. De rechtbank oordeelde dat de bevoegdheid tot kennisneming van het beklag voortvloeit uit artikel 552a Sv en dat de klager ontvankelijk was in zijn beklag. Echter, de rechtbank concludeerde dat de Belgische autoriteiten een EOB hadden uitgevaardigd en dat er geen weigeringsgronden waren voor de uitvoering van dit EOB. De rechtbank verklaarde het beklag ongegrond, omdat de persoonlijke belangen van de klager niet opwogen tegen het belang van de strafvordering in België.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Diasnummer: EOB-I-2024005649
Raadkamernummer: 24-004662
Beslissing van de rechtbank Den Haag, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het beklag ex artikel 552a juncto artikel 5.4.10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klager] ,
geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ,
voor deze zaak woonplaats kiezende op het kantoor van zijn advocaat mr. L.A.R. Newoor,
Laan op Zuid 386, Rotterdam 3071 AA,
hierna: de klager.

1.Inleiding

Naar aanleiding van een Europees Onderzoeksbevel (hierna: EOB) van de Belgische autoriteiten, is in het kader van een strafrechtelijk onderzoek op 7 februari 2024 beslag gelegd op de volgende goederen:
  • Apple Iphone 11;
  • Nokia gsm;
  • Laptop, Notebook PC Asus X515M;
  • Voertuig, van het merk Seat, type Leon met kenteken [kenteken] .
De klager heeft op 19 februari 2024 bij deze rechtbank een beklag ex artikel 552a Sv ingediend, strekkende tot teruggave van voormelde goederen.

2.De procedure in raadkamer

De rechtbank heeft dit beklag op 18 april 2024 in raadkamer behandeld en heeft kennis genomen van het dossier met bovengenoemd diasnummer.
De klager is niet verschenen, hoewel hij goed is opgeroepen. Aanwezig was zijn advocaat, mr. L.A.R. Newoor.
De belanghebbende [naam] is in raadkamer gehoord.
De officier van justitie, mr. L.T. Bregman, is gehoord.

3.Het standpunt van klager

De advocaat van klager stelt zich betreft de telefoons op het standpunt dat het belang van strafvordering niet voortduurt, omdat de telefoons tijdens het onderzoek in België al zijn uitgelezen. Daardoor bestaat er geen onderzoeksbelang meer en kunnen de telefoons worden teruggegeven. Voorts verzoekt de advocaat een last tot teruggave van de laptop, omdat deze niet expliciet wordt benoemd in het EOB. Ten aanzien van het voertuig stelt hij zich op het volgende. Het voertuig staat op naam van de belanghebbende, niet op naam van de verdachte. Na de inbeslagneming is geen kennisgeving van inbeslagname toegekend aan de belanghebbende waardoor hij niet op de hoogte was van zijn beklagrecht. Tevens voert de advocaat aan dat confiscatie geen betrekking kan hebben op derden aan toebehorende voorwerpen, wanneer een derde het voorwerp te goeder trouw ter beschikking heeft gesteld aan verdachte. Hierbij verwijst de advocaat naar Richtlijn 2014/42/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de bevriezing en confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie, artikel 4 lid 1, en naar het arrest van het Europees Hof in de zaak C-393/19, OM, waarin werd geoordeeld dat inbeslagname bij misdrijf gebruikte voorwerpen van een derde die te goeder trouw is, een onevenredige ingreep oplevert. De advocaat verzoekt teruggave te gelasten van het voertuig aan de belanghebbende.

4.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het beklag ongegrond moet worden verklaard. Hiertoe is aangevoerd dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave, nu de Belgische autoriteiten om overdracht van de goederen hebben verzocht.
Betreft de telefoons voert de officier van justitie aan dat het EOB een lopend onderzoek betreft, om die reden blijven de telefoons in België. Hoewel de laptop in het EOB niet expliciet is genoemd, wordt in het EOB wel gerefereerd aan gegevensdragers en communicatiemiddelen. Dat is volgens de officier van justitie voldoende om de laptop in beslag te nemen. De officier van justitie stelt zich betreft het voertuig op het standpunt dat er tijdens de doorzoeking van de woning, waar ook belanghebbende woont, een kennisgeving van inbeslagname is achtergelaten. Tevens stelt zij dat het om klassiek beslag gaat, niet om confiscatie. Om die reden is het volgens de officier van justitie niet relevant of de belanghebbende te goeder trouw is.

5.Het oordeel van de rechtbank

5.1
De bevoegdheid van de rechtbank
De bevoegdheid van de rechtbank tot kennisneming van het beklag vloeit voort uit artikel 552a, vierde lid, Sv. Er is hier te lande geen vervolging ingesteld tegen de klager, zodat bevoegd is de rechtbank van het arrondissement binnen hetwelk de inbeslagneming is geschied, zijnde Den Haag.
5.2
De ontvankelijkheid van klager
Ingevolge artikel 5.4.10 Sv moet een beklag tegen inbeslagname naar aanleiding van een EOB binnen veertien dagen na kennisgeving van het rechtsmiddel worden ingediend bij de rechtbank.
Na de beslaglegging op 7 februari 2024 is aan de klager door het toezenden van de kennisgeving van inbeslagname d.d. 7 februari 2024 voormelde kennisgeving verstrekt. De klager heeft vervolgens binnen de termijn van veertien dagen zijn klaagschrift ingediend bij de rechtbank, zodat hij kan worden ontvangen in zijn beklag.
5.3
De inhoudelijke beoordeling
De rechtbank stelt vast dat de Belgische autoriteiten een EOB hebben uitgevaardigd in het kader van een onderliggend onderzoek in België. Dit EOB is door de officier van justitie erkend en tenuitvoergelegd. Daarbij is gebruik gemaakt van de bevoegdheid als opgenomen in artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering. In raadkamer heeft de officier nader toegelicht waarom de voorwerpen dienen te worden overgedragen aan de Belgische autoriteiten.
Bij de beoordeling van een klaagschrift dat is ingediend op grond van artikel 5.4.10 lid 1 Sv in verbinding met artikel 552a Sv is het volgende van belang (vgl HR 5 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:511).
Het systeem van het EOB is gestoeld op het beginsel van wederzijdse erkenning. Dat brengt met zich dat de ruimte om af te zien van erkenning en tenuitvoerlegging van een EOB beperkt is. Alleen als één van de in Richtlijn 2014/41/EU opgenomen weigeringsgronden van toepassing is, wordt erkenning en uitvoering van een EOB geweigerd. Het is aan de uitvaardigende staat om te beoordelen of er grond bestaat een EOB uit te vaardigen. Ook is het aan de uitvaardigende staat om te bepalen welke onderzoeksbevoegdheid het meest geschikt is voor de bewijsverkrijging en of de toepassing van die bevoegdheid proportioneel is gelet op de ernst van het strafbare feit. De materiële gronden voor het uitvaardigen van het EOB kunnen alleen in de uitvaardigende staat worden aangevochten.
Bij de behandeling van het klaagschrift dat is ingediend op grond van artikel 5.4.10 lid 1 Sv in verbinding met 552a Sv doet de rechter geen onderzoek naar de gronden voor het uitvaardigen van het EOB, waarvan de uitvoering heeft geleid tot indiening van het klaagschrift. De rechter toetst, mede gelet op artikel 5.4.7 lid 1 Sv, ook niet de proportionaliteit van de inbeslagneming en van de daarop volgende overdracht van voorwerpen die het bewijsmateriaal vormen waarop het EOB betrekking heeft. Het staat wel ter beoordeling aan de rechter of zich – gelet op de artikelen 5.4.3, 5.4.4 en 5.4.6 Sv – een grond voordoet voor het weigeren van de erkenning of de uitvoering van het EOB, dan wel voor uitstel van de erkenning of de uitvoering van het EOB. Daarnaast kan de rechter in voorkomende gevallen ook beoordelen of de bevoegdheid waarmee uitvoering is gegeven aan het EOB, rechtmatig is toegepast. De rechter moet zich daarbij beperken tot een onderzoek naar de formaliteiten waaraan de inbeslagneming moet voldoen. Verweren die raken aan de rechtmatigheid van het voortduren van het beslag moeten, gelet op het beginsel van wederzijdse erkenning, door de rechter van de uitvoerende staat buiten beschouwing worden gelaten.
Bij de beoordeling van een klaagschrift dat betrekking heeft op inbeslagneming op grond van een EOB is – anders dan wanneer het gaat om de beoordeling van een klaagschrift dat betrekking heeft op inbeslagneming die ten behoeve van een Nederlandse strafzaak heeft plaatsgevonden – niet de vraag aan de orde of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Aan het systeem van het EOB ligt immers ten grondslag dat met de uitvaardiging van een EOB het belang van strafvordering in de uitvaardigende staat wordt verondersteld aanwezig te zijn.
De rechtbank stelt vast dat de Belgische autoriteiten een EOB hebben uitgevaardigd ten behoeve van de waarheidsvinding.
De inzet van de bevoegdheden is naar Nederlands recht rechtmatig geschied en er doen zich geen weigeringsgronden op grond van artikel 5:4:4 Sv voor.
Hetgeen door klager, de belanghebbende en de raadsman naar voren is gebracht aangaande de persoonlijke belangen bij teruggave van de inbeslaggenomen goederen kan, gelet op het hiervoor overwogene, niet leiden tot gegrond verklaring van het beklag.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het klaagschrift ongegrond verklaren.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beklag ongegrond.
Aldus gedaan te Den Haag door mr. E.C. Kole, rechter, in tegenwoordigheid van B.M. Boxma, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 2 mei 2024.
Deze beslissing is ondertekend door de rechter en de griffier.