In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat deze niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister ontving de aanvraag op 12 juli 2023 en had uiterlijk binnen zes maanden moeten beslissen. Deze termijn werd echter met negen maanden verlengd op basis van de WBV 2023/3. Eiseres heeft de minister op 23 oktober 2024 in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken gewacht met het indienen van beroep. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de minister niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank heeft geen zitting nodig geacht en heeft overwogen dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan na een ingebrekestelling. De rechtbank legt de minister een termijn van zestien weken op om alsnog een besluit te nemen, met een tussentijdse gehoor over de asielmotieven binnen acht weken na de uitspraak. De rechtbank volgt het 8+8-wekenmodel, wat betekent dat de minister binnen deze termijnen moet handelen.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de minister een dwangsom van € 100,- per dag verbeurt voor elke dag dat hij de termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor proceskosten van € 437,50, omdat zij juridische bijstand heeft ingeschakeld. De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka en is openbaar gemaakt op 20 december 2024.