ECLI:NL:RBDHA:2024:22632

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
NL24.42759
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op mvv aanvraag nareis

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser beoordeeld, die stelt dat de minister niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. Eiser heeft op 10 oktober 2023 zijn aanvraag ingediend, welke door de minister op 16 oktober 2023 is ontvangen. De minister had uiterlijk binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag moeten beslissen, maar heeft de beslistermijn met drie maanden verlengd. Eiser heeft de minister op 26 april 2024 in gebreke gesteld, wat na het verstrijken van de beslistermijn gebeurde. De rechtbank oordeelt dat het beroep terecht is ingediend en gegrond is, omdat de minister niet tijdig heeft beslist.

De rechtbank bepaalt dat de minister alsnog binnen acht weken na verzending van de uitspraak een besluit moet nemen. Indien de minister binnen deze termijn besluit tot nader onderzoek, moet het besluit binnen twintig weken na verzending van de uitspraak bekend worden gemaakt. Tevens legt de rechtbank een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de minister de termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten, vastgesteld op € 437,50, omdat hij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld.

De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 24 december 2024. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en draagt de minister op om binnen de gestelde termijnen een besluit op de aanvraag bekend te maken.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.42759
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A.H. Hekman),

en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingediend, omdat de minister volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf voor verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis.
1.1.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.1

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen. Eiser heeft voldoende aangetoond dat hij aan de voorwaarden voor deze vrijstelling voldoet. De rechtbank verleent eiser daarom vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen.
3. De minister hanteert vanaf 15 januari 2024 in nareiszaken het first-in first-out (fifo)- principe. In verband met deze nieuwe werkwijze is het de rechtbank bekend dat de minister primair verzoekt om beroepen tegen het niet tijdig beslissen op aanvragen in nareiszaken aan te houden tot het moment dat de minister de betreffende zaken zal gaan behandelen. De rechtbank wijst het verzoek af, omdat de aard van een beroep tegen het niet-tijdig beslissen zich in beginsel tegen een aanhouding verzet. Een aanhouding van de behandeling van het beroep neemt namelijk voor de minister de prikkel weg om voortvarend tot een beslissing te komen.
1. Artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld.2 Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.3
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
5. Eiser heeft op 10 oktober 2023 zijn aanvraag ingediend. De minister heeft deze aanvraag op 16 oktober 2023 ontvangen. De minister moet uiterlijk binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag beslissen.4 De minister heeft de beslistermijn met drie maanden verlengd. Eiser heeft de minister op 26 april 2024 in gebreke gesteld. Dit is na het verstrijken van de beslistermijn. Ook heeft eiser meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep in gesteld. Dit betekent dat het beroep terecht is ingediend. Het beroep is gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank de minister op?
6. Omdat de minister nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat de minister dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak.5 In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank een andere termijn opleggen.6
7. In de uitspraak van 17 maart 2023 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, geoordeeld dat bij nareisaanvragen sprake is van zo'n bijzonder geval.7 De rechtbank ziet geen reden om daar in deze uitspraak anders over te oordelen. Ook heeft de rechtbank in die uitspraak uitgangspunten geformuleerd voor het opleggen van een passende beslistermijn. De rechtbank zal deze uitgangspunten ook in deze zaak toepassen.
8. De minister heeft geen verweerschrift ingediend. De stand van zaken in het dossier van eiser is dus onduidelijk. De rechtbank vindt het passend om te bepalen dat de minister binnen een termijn van acht weken na verzending van de uitspraak moet beslissen. Dit ligt anders als de minister binnen die termijn besluit tot nader onderzoek en dat schriftelijk aan eiser meedeelt. In dat geval moet het besluit binnen twintig weken na verzending van deze uitspraak bekend worden gemaakt.
Legt de rechtbank de minister een rechterlijke dwangsom op?
9. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door de minister. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.8

Heeft de minister een bestuurlijke dwangsom verbeurd?

10. Eiser heeft de rechtbank niet verzocht om de bestuurlijke dwangsom vast te stellen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om dit de doen.
2 Artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
3 Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
4 Artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).0
5 Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
6 Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
8 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb,
Conclusie en gevolgen
11. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat de minister binnen de onder 8 genoemde termijn alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als de minister dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
12. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. De minister moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken. Indien binnen die termijn wordt besloten dat nader onderzoek moet plaatsvinden en dat aan eiser schriftelijk is meegedeeld, dan moet het besluit binnen twintig weken na de dag van verzending van deze uitspraak bekend worden gemaakt;
  • bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van L.M. Kalkman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
24 december 2024

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.