Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 december 2024 in de zaak tussen
[eiser], uit [woonplaats], eiser
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder
Inleiding
21 september 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de invordering van de verbeurde dwangsom gebleven.
Beoordeling door de rechtbank
18 mei 2021 door een inspecteur van de Haagse Pandbrigade (hierna: de inspecteur) geconstateerd dat eiser zonder omzettingsvergunning een zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimten voor acht personen heeft omgezet en daarmee de wet heeft overtreden. [1] Verweerder heeft eiser op 6 juli 2021 opgedragen deze overtreding voor
€ 5.000,-. Op 19 mei 2022 is een her controle uitgevoerd en is geconstateerd dat in de woning acht personen woonden en de overtreding daarom niet was opgeheven. De adviescommissie bezwaarschriften heeft op 9 januari 2023 geadviseerd het bestreden besluit te herroepen en de verbeurde dwangsom niet in te vorderen. Op 2 augustus 2022 heeft verweerder tegen dit advies in besloten om de verbeurde dwangsom van € 5.000,- wel in te vorderen.
12 september 2022 ontvangen. Op het moment dat deze uitspraak wordt gedaan, is de termijn van twee jaar verstreken met bijna drie maanden. De behandeling van het beroep heeft minder dan anderhalf jaar geduurd. De termijnoverschrijding moet dus aan verweerder worden toegerekend. In beginsel is een vergoeding gepast van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden. De rechtbank zal verweerder daarom veroordelen tot vergoeding van immateriële schade aan eiser tot een bedrag van € 500,-.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade aan eiser tot een bedrag van € 500.