In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. G. Ocak, beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de aanvraag op 6 augustus 2023 heeft ontvangen en dat hij uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag had moeten beslissen. De minister heeft deze termijn echter met negen maanden verlengd, waardoor de beslissing pas na de ingebrekestelling van eiser op 12 november 2024 had moeten plaatsvinden. Eiser heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is.
De rechtbank heeft in overweging genomen dat eiser nog niet is gehoord over zijn asielmotieven en dat dit aanleiding geeft om de minister een langere beslistermijn op te leggen. De rechtbank volgt het 8+8-wekenmodel, wat betekent dat de minister binnen acht weken na de uitspraak een gehoor moet afnemen en binnen acht weken daarna een besluit moet nemen. De rechtbank heeft ook bepaald dat de minister een dwangsom van € 100,- per dag verbeurt voor elke dag dat hij de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, en is op 24 december 2024 openbaar gemaakt. Eiser kan binnen zes weken na de uitspraak een verzetschrift indienen als hij het niet eens is met de uitspraak.