ECLI:NL:RBDHA:2024:22579

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
13 januari 2025
Zaaknummer
C/09/674507 / JE RK 24-1912
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen in een gezinsgerichte voorziening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 december 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, ingediend door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. De rechtbank heeft de machtiging afgewezen, ondanks eerdere zorgen over de veiligheid van de kinderen in de thuissituatie. De rechtbank erkent dat de kinderen, [de minderjarige 1], [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3], in het verleden veel instabiliteit en onrust hebben gekend, maar constateert ook dat er positieve ontwikkelingen zijn geweest in de thuissituatie bij de vader. De vader heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt en is open voor hulpverlening, terwijl de moeder ook bereid is om samen te werken aan de opvoeding van de kinderen. De rechtbank benadrukt dat er nog steeds zorgen zijn over het seksueel grensoverschrijdend gedrag tussen de kinderen, maar oordeelt dat deze zorgen niet noodzakelijkerwijs een uithuisplaatsing rechtvaardigen. De rechtbank besluit dat de kinderen weer bij de ouders kunnen verblijven, mits er adequate hulpverlening wordt geboden. De ouders worden aangespoord om samen te werken en de verantwoordelijkheid voor de opvoeding van de kinderen serieus te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/674507 / JE RK 24-1912
Datum uitspraak: 6 december 2024
Beschikking van de meervoudige kamer
Afwijzing machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2016 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 1] ,
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2017 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 2] ,
[de minderjarige 3], geboren op [geboortedatum 3] 2017 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 3] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. N. van Amsterdam te Leiden,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. I.G.M. van Gorkum te Den Haag.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Bij beschikking van 6 november 2024 heeft de kinderrechter in deze rechtbank een machtiging verleend om [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening van 7 november 2024 tot 7 december 2024. De behandeling van het verzoek is voor het overige aangehouden tot een nader te bepalen zitting van de meervoudige kamer gelegen vóór 7 december 2024.
1.2.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • de beschikking van 6 november 2024 en de daarin genoemde stukken;
  • de schriftelijke update van de gecertificeerde instelling met bijlagen van 28 november 2024;
  • het verweerschrift van de advocaat van de vader met bijlagen van 29 november 2024;
  • de aanvullende stukken van de advocaat van de moeder, ontvangen op 3 december 2024;
  • de aanvullende stukken van de gecertificeerde instelling, ontvangen op 4 december 2024.
1.3.
Op 5 december 2024 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
  • de moeder met haar advocaat;
  • [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] namens de gecertificeerde instelling.
1.4.
De rechtbank heeft tijdens de zitting aan partijen medegedeeld dat zij op 6 december 2024 uitspraak zal doen, dat partijen op die datum een verkorte schriftelijke beschikking ontvangen met alleen het dictum en dat de nadere schriftelijke onderbouwing later volgt. Die nadere onderbouwing is in deze beschikking opgenomen.

2.De feiten

2.1.
De rechtbank verwijst voor de feiten naar de beschikkingen van 24 oktober 2024 en 6 november 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] in een gezinsgerichte voorziening te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling, dus tot 19 augustus 2025, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek, samengevat en zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd. De kinderen hebben de afgelopen jaren veel ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt, waarbij er structureel signalen zijn geweest van onveiligheid in de thuissituatie bij de kinderen. Bij alle drie de kinderen is ook sprake van eigen problematiek. Er zijn zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen. Zij gaan naar het speciaal onderwijs. In het bijzonder zijn er zorgen over het seksueel grensoverschrijdende gedrag dat de zussen naar elkaar vertonen en [de minderjarige 1] bij zichzelf. Daarnaast heeft [de minderjarige 3] een ontwikkelingsachterstand op meerdere gebieden en verschillende medische diagnoses. De kinderen hebben hierdoor een verzwaarde opvoedbehoefte. De afgelopen periode heeft de moeder zich ingezet voor de gezinsopname die plaats heeft gevonden bij [instelling 1] in Friesland. De laatste weken van de opname werd gezien dat de gedragsproblematiek bij [de minderjarige 3] verergerde en de draagkracht van de moeder minder werd. [instelling 1] heeft daarom een verlenging geadviseerd. De moeder is hier niet mee akkoord gegaan en heeft daarna buiten [instelling 1] om met de vader afgesproken dat zij [de minderjarige 3] naar hem toe zal brengen. Vervolgens is de moeder ook met de andere kinderen bij [instelling 1] vertrokken en heeft hen eveneens bij de vader gebracht. Nu de kinderen niet langer bij [instelling 1] verblijven heeft de gecertificeerde instelling grote zorgen over de fysieke, psychische en seksuele veiligheid van de kinderen.
3.3.
In februari 2024 heeft de gecertificeerde instelling al een verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing ingediend, omdat zij ernstige zorgen had over de veiligheid van de kinderen in de thuissituatie bij de ouders, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat zij een gezinsopname nog als laatste redmiddel zag. De vader heeft niet meegewerkt aan de gezinsopname. De zorgen die in februari van dit jaar al aanwezig waren – en die ook zijn erkend door de rechtbank – zijn er nog steeds. Er is al geruime tijd sprake van een disbalans in de ontwikkelingsbehoeften van de kinderen en de opvoedcapaciteiten van de ouders. Het lukt de ouders niet om de kinderen een veilige basisopvoeding te bieden, laat staan om te voldoen aan de verzwaarde opvoedbehoefte van de kinderen. Daarbij dragen de ouders ook zelf bij aan de onveiligheid. Zo is gebleken dat de ouders ook fysieke correcties geven. De kinderen hebben meerdere keren aangegeven te zijn geslagen door de vader en er zijn blauwe plekken gesignaleerd. Recent, tijdens de gezinsopname, hebben twee kinderen ook nog verteld dat zij in een verlofweekend door de vader zijn geslagen. Bovendien houden de ouders zich niet aan de veiligheidsafspraken waardoor er ten tijde van de gezinsopname opnieuw seksueel grensoverschrijdend gedrag heeft kunnen plaatsvinden tussen de kinderen. De gecertificeerde instelling benadrukt ter zitting dat de zorgwekkende signalen die zij ontvangen vanuit de gezinsopname moeten worden geplaatst in het licht van herhaalde uitspraken van de kinderen over fysieke en seksuele onveiligheid die zij eerder hebben gedaan. Hierover zijn ook meerdere taxatiegesprekken gevoerd met onafhankelijke gedragswetenschappers. Bovendien uiten de ouders ook zelf richting de gecertificeerde instelling zorgen over de fysieke veiligheid van de kinderen bij de andere ouder, en leggen ter onderbouwing daarvan ook foto’s van de kinderen met blauwe plekken over. De gecertificeerde instelling ziet dat de ouders nog steeds verwijten naar elkaar maken en zorgen delen over de andere ouder. In dit licht dient volgens de gecertificeerde instelling ook de samenwerking tussen de ouders te worden gezien. Aan de ene kant kunnen zij goed samenwerken als zij het eens zijn, maar aan de andere kant delen zij met de gecertificeerde instelling hun zorgen over de opvoedsituatie bij de andere ouder. Daarnaast bestaan er ten aanzien van de vader zorgen over zijn emotieregulatie en middelengebruik en wil de vader over zijn thuissituatie geen openheid geven. Door het gebrek aan kundige hulpverlening in de thuissituatie bij de vader is er onvoldoende professioneel toezicht op de kinderen. De hulpverlening van [instelling 2] is namelijk volgens de gecertificeerde instelling ondermaats geweest. De gecertificeerde instelling is van mening dat ondanks de inzet van professionele ondersteuning en interventies gericht op de ouders en de kinderen het onvoldoende is gelukt om de veiligheid in de opvoedsituatie te vergroten. Nu volgens de gecertificeerde instelling de zorgen – die ook in februari 2024 al aan de orde waren – nog onverminderd aanwezig zijn en feitelijk sindsdien de situatie onveranderd is, is een uithuisplaatsing van de kinderen noodzakelijk.
3.4.
De gecertificeerde instelling heeft verder toegelicht dat [instelling 2] betrokken is (geweest) om aan de ouders praktische opvoedondersteuning te bieden. De gecertificeerde instelling is van mening dat de kwaliteit van de hulpverlening van [instelling 2] de afgelopen maanden ondermaats is geweest. Hoewel er vanuit de gecertificeerde instelling grote zorgen zijn over de thuissituatie van de vader, bijvoorbeeld over de fysieke veiligheid van de kinderen – welke zorgen ook in maart 2024 en juli 2024 in de rechtbank zijn besproken en ook door de rechtbank zijn erkend – wordt door [instelling 2] gerapporteerd dat zij in diezelfde periode daar geen zorgen over heeft. Deze discrepantie is volgens de gecertificeerde instelling dusdanig onverklaarbaar, dat twijfels zijn ontstaan over de volledigheid en zorgvuldigheid van de verslaglegging door [instelling 2] . Gesprekken met (het management van) [instelling 2] hebben niet tot verbetering geleid. De gecertificeerde instelling heeft echter besloten om toch door te gaan met de hulp van [instelling 2] , omdat [instelling 2] intensieve zorg biedt, terwijl er binnen afzienbare tijd geen andere hulpaanbieder beschikbaar is die deze hoeveelheid uren aan opvoedondersteuning kan bieden.
3.5.
De kinderen verblijven op dit moment alle drie in een ander gezinshuis. Hoewel de gecertificeerde instelling dit liever anders had gezien, is een plaatsing van de kinderen samen niet mogelijk gebleken. Aanvankelijk zijn de kinderen samen geplaatst, maar de kinderen laten wanneer zij samen zijn onderling zeer ingewikkeld gedrag zien, waarbij er sprake is van veel ruzies en ook seksueel grensoverschrijdend gedrag. Zowel bij ervaren gezinshuisouders, als bij een ervaren pleegmoeder is gebleken dat het samen plaatsen van de kinderen geen haalbare optie is. De gecertificeerde instelling betreurt het dat de kinderen op grote afstand van de woonplaats van de ouders verblijven, maar er zijn geen andere mogelijkheden dichter bij de ouders door het beperkte aanbod.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de vader is verweer gevoerd tegen het verzochte. De vader wil dat de kinderen weer thuis geplaatst worden en is bereid de volledige zorg van de kinderen op zich te nemen, maar staat ook open voor iedere andere regeling met de moeder, waaronder bijvoorbeeld een co-ouderschapsregeling. De vader wil daarbij alle hulpverlening accepteren die nodig is. Anders dan door de gecertificeerde instelling naar voren is gebracht, is er wel degelijk sprake van hulpverlening en dus inzicht in de thuissituatie bij de vader. Al ruim een jaar is er vanuit [instelling 2] 48 uur per week opvoedondersteuning bij de vader thuis. Dit was zelfs in de weekenden en tijdens vakanties het geval. Volgens de vader kan [instelling 2] door de lange aanwezigheid in het gezin zich een accuraat beeld vormen over de thuissituatie – meer dan de gecertificeerde instelling – en ontkrachten de verslagen van [instelling 2] de zorgen van de gecertificeerde instelling. Zo blijken uit die verslagen geen zorgen over het middelengebruik van de vader of zijn pedagogisch handelen en laten deze verslagen ook zien dat de vader in staat is gebleken te leren van de hulpverlening die hem wordt aangeboden. De vader erkent dat hij vroeger wel eens een corrigerende tik heeft uitgedeeld, maar daar heeft hij van geleerd en hij weet nu goed hoe hij moet reageren als de kinderen niet luisteren. Dat in het gezinsplan van de gecertificeerde instelling juist zorgen worden opgenomen die voortkomen uit de verslagen van [instelling 2] van bijvoorbeeld september 2023, bewijst volgens de vader dat hij een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt die door [instelling 2] is opgemerkt. Verder heeft de vader toegelicht dat hij zeker zeven verschillende begeleiders over de vloer kreeg, en dat het niet kan dat zij állemaal onvolledig of onzorgvuldig rapporteerden. Als punt van zorg wordt in de verslagen van [instelling 2] nog de hygiëne van de vader genoemd. Dit op zichzelf is onvoldoende om een uithuisplaatsing te rechtvaardigen. De vader heeft ter zitting daarbij aangevuld dat het huis vervuild is geweest, doordat hij een herseninfarct heeft gehad en hierdoor een half jaar verlamd is geweest. Verder wil de vader benadrukken dat hij zelf degene is geweest die heeft verzocht om hulp bij het seksueel grensoverschrijdend gedrag van de kinderen. De vader heeft met de kinderen ook heel duidelijke (veiligheids)afspraken hierover. Daarnaast volgt uit de ingediende stukken van de Waag en de reclassering dat de emotieregulatie van de vader sterk is verbeterd. Volgens de vader zijn de drugstesten die hij het afgelopen jaar bij de reclassering heeft moeten laten afnemen, altijd negatief geweest. Verder geeft de reclassering aan dat de vader openstaat voor hulp, een positieve houding heeft en de hulp goed weet te vinden. Bovendien heeft de politie aan de reclassering bevestigd dat zij benaderd wordt door de ex-partners van de vader met valse aangiften en dat de signalen van deze provocaties serieus worden genomen. Signalen over bijvoorbeeld geweld of onveiligheid bij de vader door ex-partners moeten dan ook met de nodige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden. Volgens de vader zijn de ouders verder wel degelijk in staat om samen de opvoeding en verzorging voor de kinderen te dragen.
Ten slotte is het zeer onwenselijk dat de kinderen alle drie op een andere plek verblijven op grote afstand van de vader en inmiddels ook al weer meerdere keren zijn verplaatst. Om alle drie de kinderen te kunnen zien, moet de vader meer dan 900 kilometer rijden. De vader heeft geen auto en een beperkt weekbudget. De vader weet dan ook niet hoe hij de reis naar de kinderen moet financieren.
4.2.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzochte. De moeder verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen. De moeder erkent dat zij de gezinsopname niet heeft afgerond, ondanks dat deze gezinsopname een uitdrukkelijke opdracht was van de rechtbank. Voor de moeder was een langere duur van de gezinsopname niet meer houdbaar gelet op de afstand, het ontbreken van een netwerk in Friesland en de twee andere kinderen van de moeder die in de omgeving van [woonplaats] wonen. Onder de voorwaarde dat de gezinsopname twaalf weken zou duren heeft de moeder ingestemd. Toen de tijd vorderde werd het duidelijk dat de gezinsopname een grote weerslag had op de kinderen. Zij waren opnieuw uit hun vertrouwde omgeving gehaald en konden moeilijk aarden. Vooral [de minderjarige 3] maakte een diepongelukkige indruk en pijnigde zichzelf, door onder meer te hoofdbonken tegen de bedrand. Hoewel de moeder dit meerdere keren heeft aangegeven bij de gecertificeerde instelling kreeg zij geen gehoor. De moeder zag de kinderen verder achteruit gaan en het gedrag van [de minderjarige 3] was zo extreem dat de plaatsing echt niet langer meer ging. Het kwam daarbij voor de moeder uit de lucht vallen dat de gezinsopname verlengd moest worden. De moeder kreeg een voldoende voor haar basisouderschap en uit de eerste twee verslagen blijkt dat de begeleiding van de gezinsopname heel positief was over de moeder. Ook uit de eerdere verslagen van [instelling 2] van de maanden vóór de gezinsopname blijkt dat er sprake is van een veilige en liefdevolle thuissituatie, waarbij het de moeder lukt om aan te sluiten bij de kinderen en hen te begrenzen. Een uithuisplaatsing dient te allen tijde te worden voorkomen. De gecertificeerde instelling had veel adequater kunnen handelen door bijvoorbeeld eerder om bekrachtiging te vragen van de schriftelijke aanwijzing aan de vader om mee te werken aan de gezinsopname of aan de moeder toen zij aangaf niet te kunnen instemmen met een verlenging van de gezinsopname, in plaats van direct de kinderen uit huis te plaatsen. De moeder en de advocaat hebben de gecertificeerde instelling ook expliciet verzocht om een dergelijke schriftelijke aanwijzing af te geven, zodat het besluit ter toetsing aan de kinderrechter kon worden voorgelegd. In plaats daarvan hebben de kinderen nu opnieuw een traumatische ervaring meegemaakt, omdat zij met hulp van de politie uit huis zijn gehaald bij de vader. De moeder sluit zich aan bij de vader dat er veel verschillende begeleiders van [instelling 2] – soms wel zes in een week – over de vloer kwamen. De moeder erkent ook dat de kinderen hulp nodig hebben, maar dit kan vanuit de thuissituatie geboden worden. In het kader van de ondertoezichtstelling van de halfzus van de kinderen wordt systeemtherapie ingezet, waarbij ook het seksueel grensoverschrijdende gedrag tussen de zusjes zal worden besproken. Verder heeft de moeder net als de vader zorgen over de plaatsing van de kinderen in de verschillende gezinshuizen, waarbij de kinderen ook al meerdere keren van gezin zijn gewisseld.

5.De beoordeling

5.1.
De rechtbank overweegt als volgt. [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] hebben de afgelopen jaren veel instabiliteit en onrust gekend. Door de verschillende zorgen over de persoonlijke problematiek van de ouders, hun opvoedcapaciteiten in combinatie met de eigen problematiek van de kinderen en de daarmee gepaard gaande verhoogde opvoedbehoefte zijn de kinderen meermaals van verblijfsplek gewisseld. Al lange tijd bestaan er zorgen over de fysieke en seksuele veiligheid van de kinderen, de draagkracht van de moeder en de moeizame communicatie tussen de ouders. Deze zorgen waren eerder dit jaar voor de gecertificeerde instelling aanleiding om een machtiging uithuisplaatsing te verzoeken. De rechtbank heeft in de beschikking van 22 maart 2024 deze zorgen onderstreept, maar het verzoek afgewezen om de ouders in de gelegenheid te stellen mee te werken aan een gezinsopname. De vader heeft vervolgens, ondanks een schriftelijke aanwijzing, geweigerd mee te werken aan de gezinsopname. Tot voor kort heeft de moeder met de kinderen in het kader van de gezinsopname verbleven bij [instelling 1] , maar de moeder heeft deze gezinsopname, op het moment dat een verlenging van de opname werd aanbevolen, voortijdig afgebroken. De gecertificeerde instelling heeft vervolgens een verzoek tot een machtiging tot uithuisplaatsing ingediend omdat volgens haar de thuissituatie bij de ouders onveranderd is en de grote zorgen over de veiligheid van de kinderen nog onverminderd aanwezig zijn.
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat zij (een groot deel van) de hierboven beschreven zorgen over de veiligheid van de kinderen en de opvoedcapaciteiten van de ouders erkent. Anders dan de gecertificeerde instelling is zij echter van oordeel dat er wel degelijk recente ontwikkelingen zijn die maken dat er sprake is van een veranderde thuissituatie bij de ouders.
5.3.
Uit de stukken kan de rechtbank niet anders afleiden dan dat de vader het afgelopen jaar een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. De rechtbank ziet, anders dan de gecertificeerde instelling, geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de ingediende verslagen van [instelling 2] , zodat zij die verslagen zal betrekken in haar beoordeling. Uit die verslagen blijkt dat [instelling 2] langdurig en zeer intensief opvoedondersteuning heeft geboden in de thuissituatie bij de vader. In de verslagen van [instelling 2] wordt gedetailleerd beschreven hoe de dagelijkse interactie tussen de vader en de kinderen verloopt, waarbij concreet – door verschillende begeleiders – wordt gerapporteerd over de specifieke punten van zorg die door de gecertificeerde instelling naar voren zijn gebracht, waaronder de fysieke en seksuele veiligheid van de kinderen. Uit de verslaglegging volgt onder meer dat de vader inderdaad in het verleden fysieke correcties heeft toegepast – die laatstelijk begin dit jaar zijn gezien door de begeleiding van [instelling 2] – maar dat de vader heeft geleerd hoe hij de kinderen beter kan corrigeren, waarna [instelling 2] ook geen fysieke correcties door de vader meer heeft geconstateerd. De rechtbank ziet de positieve ontwikkeling bij de vader bevestigd in de verslagen van diens trajecten bij de reclassering en de Waag. De vader stelt zich ook in deze trajecten begeleidbaar op en er wordt door die instanties een grote verbetering gezien in de emotie-regulatieproblematiek van de vader. De rechtbank neemt ook mee dat de vader eerder zelfstandig heeft verzocht om (aanvullende) hulpverlening – onder andere voor het seksueel grensoverschrijdend gedrag van de kinderen – en tijdens de zitting uitdrukkelijk heeft toegezegd open te staan voor alle hulpverlening die hem aangeboden wordt. De rechtbank ziet wel dat de kinderen zorgwekkende en belastende uitspraken over de vader hebben gedaan, maar de rechtbank ziet de zorgen die hieruit voortvloeien onvoldoende concreet terug in de verslaglegging van [instelling 2] over de dagelijkse gang van zaken dit jaar in de opvoedsituatie bij de vader. Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat er geen concrete, acute onveiligheid is voor de kinderen in de opvoedsituatie bij de vader, en kan volgens de rechtbank de voor de kinderen noodzakelijke hulpverlening ook plaatsvinden als zij bij de vader verblijven.
Ten aanzien van de thuissituatie bij de moeder overweegt de rechtbank dat zij het betreurt dat de moeder de gezinsopname abrupt en vroegtijdig heeft gestopt. Dit heeft opnieuw tot veel onrust geleid voor de kinderen. Desondanks kan de rechtbank niet anders concluderen dan dat uit de overgelegde verslagen van [instelling 2] van vóór de gezinsopname en de eerste twee verslagen van tijdens gezinsopname volgt dat de moeder voldoende in staat lijkt om de kinderen de basis te kunnen bieden die zij nodig hebben. De zorgen ten aanzien van de moeder lijken vooral te bestaan in haar – op momenten – verminderde draagkracht, waardoor het haar op die momenten minder goed lukt om te voldoen aan de specifieke en verhoogde opvoedbehoefte van de kinderen. Het is daarom vooral van belang dat zij voldoende hulp en ondersteuning krijgt, zodat voorkomen wordt dat zij overbelast raakt. De moeder heeft, net als de vader, uitdrukkelijk te kennen gegeven open te staan voor alle hulpverlening die nodig is voor de kinderen. Ook heeft zij benadrukt open te staan voor een verdeling van de opvoedtaken tussen de ouders die in het belang van de kinderen nodig is.
5.4
De rechtbank benadrukt dat er nog steeds grote zorgen bestaan over de kinderen, met name over het seksueel grensoverschrijdende gedrag tussen de kinderen onderling. De rechtbank stelt daarentegen ook vast dat beide ouders deze zorgen ook zien en ook zelf willen dat de kinderen hiervoor hulpverlening ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt niet dat deze hulp niet in ambulante vorm kan worden geboden en dat een uithuisplaatsing hiervoor noodzakelijk is. Hierbij neemt de rechtbank in overweging dat het seksueel grensoverschrijdende gedrag tussen de kinderen niet alleen in de thuissituatie bij de ouders heeft plaatsgevonden, maar zich ook heeft voortgezet in het pleeggezin, tijdens de gezinsopname en bij de gezinshuisouders, onder toezicht van ervaren en (professionele) opvoeders. Nu dit gedrag zich nog steeds lijkt voort te zetten is het extra zorgelijk dat de speltherapie voor de kinderen is gestopt, maar dat tot nu toe nog geen nieuwe behandeling is opgestart voor de kinderen. Naar het oordeel van de rechtbank dient het in ieder geval de grootste prioriteit te hebben dat de kinderen zo spoedig mogelijk voor dit gedrag passende hulpverlening – zoals bijvoorbeeld behandeling bij een kinderpsycholoog – gaan ontvangen. Hier dient niet langer mee te worden gewacht.
5.4.
Gelet op het voorgaande kan de rechtbank onvoldoende vaststellen dat er momenteel dusdanig ernstige, acute en concrete zorgen zijn over de veiligheid van de kinderen in de thuissituatie bij de ouders, dat een uithuisplaatsing noodzakelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er momenteel, onder meer door de positieve ontwikkeling die de vader heeft doorgemaakt, nog andere mogelijkheden dan een uithuisplaatsing om de zorgen te verminderen, waaronder intensieve hulpverlening in de thuissituatie bij de ouders – waar zij voor openstaan – en persoonlijke behandeling voor de kinderen. Dit betekent dat de rechtbank het verzoek van de gecertificeerde instelling zal afwijzen en dat de kinderen weer bij de ouders zullen gaan verblijven.
5.5.
De rechtbank wijst ten overvloede de ouders erop dat de kinderen de afgelopen jaren heel veel onrust hebben meegemaakt. Het is daarom voor de kinderen van het grootste belang dat de situatie vanaf nu stabiel blijft. De rechtbank doet dan ook een uitdrukkelijk beroep op de ouders om te blijven meewerken aan de intensieve hulpverlening die aan de ouders geboden wordt en ook de komende periode – zoals zij ter zitting hebben toegezegd – alle hulp te aanvaarden die door de gecertificeerde instelling nodig wordt geacht. Het is duidelijk dat de verhoudingen tussen de ouders en de gecertificeerde instelling door het ingediende verzoek op scherp zijn komen te staan. Om een veilige omgeving te kunnen blijven waarborgen voor de kinderen en hen de hulp te bieden die zij nodig hebben, blijft het naar het oordeel van de rechtbank van belang dat de samenwerking en communicatie tussen de ouders en de gecertificeerde instelling goed verloopt. Van de ouders wordt verwacht dat zij zich blijven openstellen om zich te laten begeleiden door de gecertificeerde instelling – hoe moeilijk dat mogelijk ook is. Daarnaast is het voor de stabiliteit voor de kinderen van essentieel belang dat de ouders onderling op een constructieve manier samenwerken en communiceren. Hoewel de ouders ter zitting uitdrukkelijk te kennen hebben gegeven goed tot afspraken te kunnen komen en met elkaar te kunnen communiceren, volgt uit de stukken dat dit niet altijd goed genoeg verloopt en de ouders ook zorgen blijven uiten over de opvoedomgeving bij de andere ouder. De komende maanden ligt het dan ook op de weg van de ouders om te laten zien dat zij ook daadwerkelijk in staat zijn om het gezamenlijk ouderschap op goede wijze vorm te geven, waarbij zij zich ook gaan inzetten – indien nodig met hulpverlening – voor het (duurzaam) verbeteren van hun onderlinge verstandhouding. Dit is des te meer van belang nu zorgen bestaan over moeders draagkracht. De rechtbank doet een beroep op de ouders om, in samenspraak met de gecertificeerde instelling, de zorgtaken evenredig naar draagkracht te verdelen, zodat de moeder voldoende draagkracht heeft om te kunnen voldoen aan de opvoedbehoefte van de kinderen.
5.6.
De ouders moeten hun verantwoordelijkheid nemen en hard aan de slag om – met hulpverlening – een voldoende veilige en stabiele situatie te creëren en te behouden voor de kinderen, waarin de kinderen blijvend geboden wordt wat zij nodig hebben om zich goed te kunnen ontwikkelen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.G.J. Dop, mr. M.P. Meeuwisse en mr. T.E.F. Reijnders, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2024, in aanwezigheid van mr. S.L.G. van Otterlo als griffier.
De nadere schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 19 december 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.