V. U blijft met uw asielaanvraag in bewaring. U wordt niet vrijgelaten.
A. Dan bespreek ik het met mijn advocaat wat ik moet doen.”
4. De minister heeft ter zitting gesteld dat de laatste opmerking van de ambtenaar zo moet worden gelezen dat wordt bedoeld dat àls eiser asiel aanvraagt en àls hij in bewaring wordt gesteld, hij in bewaring blijft. De minister heeft daarbij verwezen naar de voorafgaande opmerking van eiser, dat hij asiel wil aanvragen als hij wordt vrijgelaten. Op deze opmerking van eiser heeft de ambtenaar enkel een uitleg aan eiser gegeven. De rechtbank kan deze lezing van de minister volgen en leest in de opmerking van de ambtenaar geen beslissing over de inbewaringstelling. De rechtbank betrekt daarbij dat verderop in het gehoor door de ambtenaar wordt gevraagd:
“
V: Kunt u mijn een reden geven waarom ik u niet in vreemdelingenbewaring zou moeten stellen maar u bijvoorbeeld een lichter middel zoals een meldplicht op zou kunnen leggen?”Daaruit blijkt niet dat het besluit al was genomen. De uitspraak van de rechtbank Roermond waar eiser naar verwijst, leidt niet tot een ander oordeel. In die uitspraak bevatte (de verslaglegging van) het gehoor meerdere fouten en had de minister bovendien erkend dat het besluit om die persoon in bewaring te stellen inderdaad al was genomen voorafgaand aan het gehoor. Die situatie doet zich hier niet voor. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat er sprake was van vooringenomenheid of dat een besluit is genomen voordat alle relevantie informatie is betrokken. De beroepsgrond slaagt niet.
Bewaringsgronden
5. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. De rechtbank stelt vast dat de minister ter zitting de lichte grond onder 4b heeft laten vallen. De overige zware gronden onder 3a, 3b, 3c, 3d en de lichte gronden onder 4c, 4d van de maatregel van bewaring zijn niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. De gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen.
Voortvarend handelen en zicht op uitzetting
7. Eiser stelt dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting naar Algerije en dat er geen zicht op uitzetting is naar Algerije. Hiertoe voert eiser aan dat het onduidelijk is binnen welke termijn reactie van de Algerijnse autoriteiten wordt verwacht.
8. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser naar Algerije. Er heeft namelijk een vertrekgesprek plaatsgevonden op 10 december 2024 en er is een laissez-passer aanvraag verzonden op 13 december 2024 naar de Algerijnse autoriteiten. Deze handelingen zijn voldoende om te oordelen dat de minister voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Het feit dat nog niet duidelijk is wanneer een reactie van de Algerijnse autoriteiten wordt verwacht, is logisch gelet op de fase waarin eiser zich bevindt; de lp-aanvraag is nog maar kortgeleden verzonden. De minister is daarbij bovendien afhankelijk van de Algerijnse autoriteiten. In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 mei 20242 is geoordeeld dat
het zicht op uitzetting naar Algerije in beginsel aanwezig is. Er is niet gebleken dat de Algerijnse autoriteiten geen laissez-passer zullen afgeven voor eiser, waardoor het zicht op uitzetting niet ontbreekt. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Eiser stelt dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. De beslissing om geen lichter middel aan eiser op te leggen is te makkelijk genomen. Er is meteen gegrepen naar de maatregel van bewaring. Eiser is geen kans gegeven om te laten zien dat een lichter middel effectief zou zijn.
10. De rechtbank oordeelt dat de minister in de maatregel voldoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel. Het risico bij het opleggen van een lichter middel in plaats van een inbewaringstelling is te groot. Het lichtere middel weegt niet op tegen de kans dat de vreemdeling op andere gedachten komt en zich weer aan het toezicht onttrekt. Gelet op de gronden en motiveringen van de gronden is de kans daarop te groot. De minister heeft er daarbij terecht op gewezen dat eisers motivatie om terug te keren zeer gering is en zijn vertrek niet wordt verwacht, omdat hij niet in het bezit is van identiteitsdocumenten, hij al langere tijd in Europa verblijft, hij zijn illegaal verblijf had laten voortduren als hij niet was aangehouden, hij zich meerdere malen niet aan de meldplicht heeft gehouden, twee keer eerder met onbekende bestemming is vertrokken en heeft verklaard niet mee te willen werken aan zijn terugkeer.. De beroepsgrond slaagt niet.
11. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.