ECLI:NL:RBDHA:2024:22535

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
10 januari 2025
Zaaknummer
NL24.35963
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Algerijnse eiser wegens onvoldoende onderbouwing van bedreigingen en gewetensbezwaren

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van een Algerijnse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, geboren in 1999, heeft op 19 augustus 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de Minister van Asiel en Migratie op 9 september 2024 als ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 27 november 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.

Eiser stelt dat hij bedreigd wordt door familieleden vanwege een stuk grond dat hij heeft geërfd, en dat hij ook vreest voor vervolging vanwege de militaire dienstplicht. De rechtbank oordeelt dat de verklaringen van eiser over de bedreigingen niet eenduidig, aannemelijk en samenhangend zijn. De minister heeft terecht geconcludeerd dat de asielaanvraag ongegrond is, omdat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims. De rechtbank wijst erop dat de verklaringen van eiser niet zijn onderbouwd met objectieve documenten en dat de minister niet ten onrechte heeft gesteld dat er geen ernstige gewetensbezwaren zijn.

De rechtbank concludeert dat de minister de asielaanvraag terecht heeft afgewezen en dat het beroep van eiser ongegrond is. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door rechter N.M. Spelt en is openbaar gemaakt op 5 december 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.35963
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Oosterhof),

de Minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. L. Verhaegh).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt dat hij van Algerijnse nationaliteit is en is geboren op [1999] . Hij heeft op 19 augustus 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 9 september 2024 deze aanvraag in de algemene asielprocedure afgewezen als ongegrond en aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 27 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen de gemachtigde van de minister. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser is vertrokken uit Algerije omdat hij werd bedreigd door familieleden vanwege een stuk grond dat van zijn grootvader was. Eiser heeft dit stuk grond geërfd na het overlijden van zijn vader, maar familieleden van vaderskant hebben zich dit stuk grond toegeëigend. De moeder van eiser heeft over deze toe-eigening een klacht bij de rechtbank ingediend, maar dit heeft niet tot enig resultaat geleid. Eiser is daarnaast vertrokken vanwege de militaire dienstplicht. Hij is toen hij 19 jaar oud was opgeroepen om zijn dienstplicht te vervullen. Eiser wil niet in dienst gaan.

Het bestreden besluit

4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Bedreiging door familieleden;
3. De militaire dienstplicht.
5. De minister stelt zich hierover op het standpunt dat identiteit, nationaliteit en herkomst en de militaire dienstplicht geloofwaardig zijn. De bedreiging door familieleden wordt niet geloofwaardig geacht. Hoewel het asielmotief militaire dienstplicht geloofwaardig is geacht, is dit asielmotief onvoldoende zwaarwegend. De minister concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als zijnde ongegrond.
Inhoudelijke beoordeling
6. De rechtbank beoordeelt de vraag of de minister de asielaanvraag van eiser ongegrond mocht verklaren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
7. .De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiser ongegrond is en dat eiser geen proceskostenvergoeding moet worden toegekend. Hierna zal de rechtbank uitleggen hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Mocht eiser naar de zienswijze verwijzen?
8. De rechtbank stelt vast, alvorens de specifieke gronden van het beroep te bespreken, dat eiser in zijn beroepsschrift (deels) heeft verwezen naar hetgeen hij in de zienswijze heeft aangevoerd, met het verzoek dat als geheel herhaald en ingelast te beschouwen. Omdat de minister in het bestreden besluit gemotiveerd op de zienswijze is ingegaan en omdat in beroep verder niet is uitgelegd waar de motivering van de minister in het bestreden besluit op dit punt tekortschiet, is de rechtbank van oordeel dat deze algemene beroepsgrond niet kan worden beschouwd als een gemotiveerde betwisting van het bestreden besluit. Deze algemene beroepsgrond kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit en slaagt niet.

Zijn de verklaringen van eiser over de bedreigingen eenduidig, aannemelijk en samenhangend?

9. Eiser voert aan dat zijn verklaringen over de bedreigingen door familieleden eenduidig zijn en niet tegenstrijdig. Zo heeft zijn moeder slechts eenmaal een klacht bij de rechtbank ingediend en daarna wel de intentie gehad om nieuwe klachten in te dienen maar daarvan afgezien wegens bedreigingen. Dat de politie de familie van vaderskant over het indienen van klachten door moeder inlichtte maakt de verklaringen van eiser nog niet ongeloofwaardig. Dat eiser het indienen van een klacht niet kan onderbouwen kan hem niet worden verweten nu hij nog geen contact met zijn moeder heeft weten te leggen. Eiser voert verder aan dat zijn verklaringen aannemelijk en samenhangend zijn. Van eiser mag niet worden verlangd dat hij een verklaring voor de bedreigingen in Frankrijk geeft omdat dit het gedrag van derden betreft. Dat de bedreigingen zich op eiser en niet op zijn moeder richten is conform de Algerijnse cultuur die georiënteerd is op de mannelijke (familie)lijn. Eiser is ook de enige die aanspraak kan maken op de geërfde grond.
10. De rechtbank stelt met de minister vast dat de verklaringen van eiser niet onderbouwd zijn met objectieve documenten die dit asielmotief (volledig) onderbouwen.1 Een onderbouwing ontbreekt tot nu toe geheel en eiser heeft voor dit gebrek aan onderbouwing geen goede reden gegeven. Daarmee heeft eiser het conflict met de familie van zijn vader al niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank is voorts van oordeel dat de
1. Voornemen, p. 3.
minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van eiser over het indienen van klachten bij de rechtbank niet eenduidig zijn. Niet ten onrechte wijst de minister op de volgende verklaringen van eiser in het nader gehoor waarin hij tegenstrijdig over het (niet) indienen van een klacht heeft verklaard:
Gelet op de inhoud van deze verklaringen heeft de minister niet ten onrechte overwogen dat eiser niet eenduidig heeft verklaard en dat dit aan hem wordt tegengeworpen, omdat het indienen van een klacht de aanleiding zou zijn geweest dat eiser werd bedreigd. Hierbij mocht de minister ook overwegen dat het niet eenduidig verklaren over de aanleiding voor de bedreigingen het relaas verder ongeloofwaardig maakt.
11. De rechtbank is verder van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verklaring van eiser, inhoudende dat de politie telkens de familie van zijn vader inlichtte als moeder een klacht wilde indienen bij de rechtbank, niet geloofwaardig is. Terecht is overwogen dat eiser niet heeft uitgelegd hoe het mogelijk was dat de politie op de hoogte was van louter de intentie(s) van moeder. Ook mocht de minister overwegen dat eiser er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat er een aanleiding was om hem te bedreigen, omdat eiser hierover niet eenduidig en consistent heeft verklaard.
12. Niet ten onrechte heeft de minister overwogen dat eiser de aanleiding voor de bedreigingen al niet aannemelijk heeft gemaakt. Hierbij mocht de minister meewegen dat niet valt in te zien waarom eiser jaren na het gestelde probleem ook nog in het buitenland zou worden bedreigd. Eiser vormde door zijn vertrek uit Algerije immers geen obstakel meer voor de familie. Dat eiser stelt zelf ook niet te weten waarom hij in Frankrijk nog werd bedreigd, is door de minister niet ten onrechte beschouwd als een omstandigheid die de problemen van eiser geenszins aannemelijker maakt.
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister ook niet ten onrechte overwogen dat de enkele opmerking van eiser dat iets niet ongebruikelijk is in Algerije geen afdoende verklaring vormt voor de bedreigingen gericht aan eiser. Hierbij mocht de minister meewegen dat het moeder was die een klacht indiende en het om die reden opmerkelijk is dat alleen eiser als gevolg hiervan wordt bedreigd. Ook mocht de minister de verklaring van eiser over de reden dat zijn moeder bij haar familie is gaan wonen tegenstrijdig achten, omdat eiser zowel heeft verklaard dat zij geen gevaar liep maar ook dat zij voor de veiligheid/uit voorzorg bij haar familie moest gaan wonen. Eiser heeft ook verder tegenstrijdig verklaard over de verhuizing van zijn moeder, door enerzijds te stellen dat zij
naar het platteland is verhuisd en anderzijds te verklaren dat zij naar de stad van haar ouders is vertrokken en op ongeveer 10 kilometer van haar oude woning woont. Met de minister is de rechtbank van oordeel dat eiser deze tegenstrijdigheden niet heeft weggenomen.
14. Gelet op hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 9 tot en met 13 is overwogen, heeft de minister de verklaringen van eiser over de problemen met zijn familie niet eenduidig, aannemelijk en samenhangend mogen achten. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft eiser te vrezen voor vervolging vanwege de militaire dienstplicht?
15. Eiser stelt dat hij vreest voor vervolging vanwege (het weigeren van) de militaire dienstplicht. Vanwege de dienstplicht kan aan hem ook geen terugkeerbesluit worden opgelegd.
16. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich op het standpunt mocht stellen dat niet is gebleken van ernstige, onoverkomelijke gewetensbezwaren bij eiser. Eiser stelt in beroep dat hij grote morele bezwaren heeft tegen de dienstplicht, maar dit volgt niet uit zijn verklaringen in het nader gehoor en is ook op geen enkele wijze onderbouwd. Niet aannemelijk is gemaakt dat er in het geval van eiser persoonlijk sprake is van vervolging zoals bedoeld in het Vluchtelingenverdrag of vrees voor ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM. De minister overweegt terecht dat de verklaring van eiser dat hij vreest opgepakt te worden vanwege dienstweigering niet nader is onderbouwd. De minister mocht in zijn overwegingen betrekken dat er in de beschikbare landeninformatie geen aanwijzingen zijn te vinden dat de Algerijnse autoriteiten dienstplichtontduikers consequent vervolgen. Daarnaast mocht de minister erop wijzen dat ook wanneer er wel gevangenisstraf zou volgen na dienstplichtweigering, dit op zichzelf geen daad van vervolging is in de zin van het Vluchtelingenverdrag.2 Zoals door de minister ter zitting is toegelicht houdt de aanwezigheid van een militaire dienstplicht op zich ook geen schending van artikel 3 van het EVRM in.3 De minister heeft tenslotte niet ten onrechte meegewogen dat Algerije niet is betrokken bij een gewapend conflict. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

17. De minister heeft de asielaanvraag terecht afgewezen als ongegrond en aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat het bestreden besluit in stand wordt gelaten. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
2 paragraaf C2/3.2, Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) en rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam 24 maart 2024, NL23.40526.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M.A.F.C. Lienaerts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
05 december 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.