Beoordeling door de rechtbank
4. Eiseres is op jonge leeftijd uit Afghanistan bent vertrokken. Vervolgens woonde zij een aantal jaren in Pakistan. In 2012 is zij met haar (inmiddels) ex-man getrouwd en vervolgens heeft eiseres in de periode tussen (ongeveer) 2014 en 2022 in het Verenigd Koninkrijk met hem gewoond. Eiseres werd zowel door haar echtgenoot als haar schoonfamilie slecht behandeld. In het laatste jaar is eiseres door haar echtgenoot verstoten, omdat hij geen interesse in eiseres had. Omdat eiseres de eer van haar familie heeft geschonden, is zij in 2022 uiteindelijk door een oom naar Oostenrijk gebracht. Dit op aanraden van één of meer vrouwelijke familieleden. Omdat bleek dat eiseres een Nederlands visum had, is zij vervolgens door de Oostenrijkse autoriteiten overgedragen aan Nederland. Bij een eventuele terugkeer naar Afghanistan vreest eiseres te worden gedood, omdat zij de
eer van haar familie geschonden heeft. Het is voor eiseres niet mogelijk om opnieuw bij haar schoonfamilie in het Verenigd Koninkrijk te gaan wonen.
5. De minister heeft de asielaanvraag van eiseres niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder c, Vw. Daarbij is aan eiseres een terugkeerbesluit opgelegd. Ter onderbouwing van dit besluit wijst de minister erop dat eiseres nog altijd beschikt over een geldige verblijfsstatus in het Verenigd Koninkrijk. Niet is gebleken, anders dan eiseres stelt, dat deze verblijfsstatus niet (langer) geldig is. Ook is niet gebleken dat de autoriteiten in het Verenigd Koninkrijk eiseres niet kunnen of willen beschermen tegen haar ex-man en zijn familie. Eiseres heeft tot nu toe nooit bescherming aan de autoriteiten gevraagd. Eiseres komt ook niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning in Nederland op grond van schrijnende omstandigheden omdat de minister dit niet ambtshalve hoeft te toetsen wanneer een asielaanvraag niet-ontvankelijk wordt verklaard op grond van artikel 30a Vw.
Is het Verenigd Koninkrijk voor eiseres een veilig derde land?
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het Verenigd Koninkrijk voor eiseres geldt als veilig derde land. De Afdeling heeft in verschillende uitspraken1 uiteengezet hoe verweerder moet vaststellen of een land voor een vreemdeling een veilig derde land is. Daaruit volgt dat verweerder, aan de hand van de verklaringen van de vreemdeling en eventueel overgelegde of anderszins verkregen documenten, aannemelijk moet maken dat de vreemdeling een band heeft met het derde land. Het is vervolgens aan de vreemdeling om dat te weerleggen. Ook moet verweerder aannemelijk maken dat de vreemdeling wordt toegelaten tot het derde land. Verder moet verweerder beoordelen of het derde land een veilig derde land is voor de vreemdeling. Op grond van artikel 3.106a, eerste lid, van het Vb 2000 is een vereiste hiervoor dat, alle relevante feiten en omstandigheden in aanmerking nemend, de vreemdeling in dat derde land overeenkomstig de daar genoemde beginselen zal worden behandeld. Bij deze beoordeling moet verweerder de in artikel 3.37e, eerste lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV 2000) genoemde informatiebronnen betrekken.
7. Eiseres voert in beroep aan dat het Verenigd Koninkrijk voor haar niet als veilig derde land kan worden beschouwd. Ter onderbouwing voert eiseres aan dat zij niet kan terugkeren naar het Verenigd Koninkrijk omdat zij (primair) het risico loopt teruggestuurd te worden naar Afghanistan door haar (ex-)schoonfamilie en (subsidiair) omdat eiseres risico loopt om slachtoffer te worden van eerwraak. Eiseres stelt ook dat er specifieke omstandigheden zijn waarom het Verenigd Koninkrijk niet als veilig derde land voor haar kan worden aangemerkt, omdat de Britse autoriteiten, gelet op bevindingen van de speciale rapporteur2 van de VN, onvoldoende in staat zijn vrouwen en meisjes te beschermen tegen (huiselijk) geweld.
2 https://www.ohchr.org/en/press-releases/2024/02/no-time-lose-uk-declares-violence-against- women-national-threat-un-expert
8. De rechtbank is van oordeel dat de minister mocht wijzen op een recente beoordeling3 van het Verenigd Koninkrijk, in zijn algemeenheid, als veilig derde land. Ook wijst de minister er niet ten onrechte op wijst dat eiseres bescherming van de Britse autoriteiten kan vragen. Eiseres heeft niet weersproken dat zij geen bescherming kan vragen en uit het gehoor4 en tijdens de zitting is gebleken dat eiseres tot nu toe geen enkele poging heeft gedaan om bescherming bij de Britse autoriteiten te vragen of te verkrijgen. De minister verwijst ten aanzien van de mogelijkheid om bescherming te verkrijgen terecht naar een uitspraak5 van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) waarin is geoordeeld dat zich pas een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM door
niet overheidsactoren kan voordoen als een vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat de desbetreffende staat daartegen geen bescherming kan of wil bieden. Eiseres heeft de bescherming van de autoriteiten niet ingeroepen, zodat niet gesteld kan worden dat de autoriteiten in het Verenigd Koninkrijk geen bescherming kunnen of willen bieden.
Daarnaast is niet gebleken dat vragen om bescherming bij voorbaat zinloos is. De door eiseres aangehaalde uitspraken van de speciale rapporteur van de VN zijn voor de rechtbank onvoldoende basis om (alleen) op grond daarvan te concluderen dat eiseres geen bescherming kan vragen of dat de Britse autoriteiten geen bescherming kunnen bieden. De minister wijst er daarom niet ten onrechte op dat eiseres de mogelijkheid heeft om in het Verenigd Koninkrijk om internationale bescherming te vragen. De beroepsgrond slaagt niet.
Is het redelijk dat eiseres zich naar het Verenigd Koninkrijk begeeft?
9. Naast beantwoording van de vraag of het Verenigd Koninkrijk in zijn algemeenheid een veilig derde land is, dient er een afweging te worden gemaakt om vast te stellen of eiseres’ band met het Verenigd Koninkrijk zodanig is dat het voor haar redelijk is daarnaartoe te gaan. Dit is de zogenaamde redelijkheidstoets die voortvloeit uit voormelde jurisprudentie van de Afdeling.
10. Eiseres voert in beroep aan dat het, gelet op haar individuele omstandigheden, niet redelijk is om haar te laten terugkeren naar het Verenigd Koninkrijk. Eiseres licht dit standpunt toe door te verwijzen naar de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 20216 en stelt op grond van die uitspraak dat de minister onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de omstandigheden waaronder eiseres in het Verenigd Koninkrijk verbleef. Specifiek noemt eiseres uitbuiting door haar (ex-) echtgenoot en zijn familie en de dreiging van (schoon)familie om haar naar Afghanistan te sturen of eiseres iets aan te doen. Als gevolg hiervan heeft eiseres ernstige psychische klachten ontwikkeld. De dreigende uitzetting naar het Verenigd Koninkrijk zorgt bovendien voor een verslechtering in haar psychische toestand en een toegenomen risico op suïcide. Onder verwijzing naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem7 stelt eiseres dat ook de medische omstandigheden onderdeel uitmaken van de redelijkheidstoets. Eiseres kan ook niet terugkeren naar het Verenigd Koninkrijk omdat zij daar geen familie heeft om op terug te vallen en niet verwacht kan worden dat zij zich naar haar schoonfamilie begeeft. Dit laatste klemt te meer omdat eiseres voornemens is een echtscheidingsprocedure te starten. Eiseres heeft wel grote steun van haar in Nederland woonachtige zus en heeft met deze zus gezinsleven in de zin
3 IB 2024/32 Beoordeling veilig derde land – Verenigd Koninkrijk .
4 rapport Nader gehoor, pagina 20-21.
van artikel 8 EVRM. Eiseres woont ook bij deze zus in. Op grond van het voorgaande is aldus eiseres niet voldaan aan de redelijkheidstoets.
11. De rechtbank stelt vast dat eiseres haar psychische klachten, waarover zij in het nader gehoor heeft verklaard8 en die kunnen leiden tot decompensatie, genoegzaam heeft aangetoond met behulp van medische documentatie en dat ook de minister ten tijde van het nemen van het bestreden besluit op de hoogte was van deze medische informatie. De rechtbank is van oordeel dat eiseres in dat verband mocht verwijzen naar de uitspraak van zittingsplaats Arnhem. Uit laatstgenoemde uitspraak volgt dat in het kader van de redelijkheidstoets alle feiten en omstandigheden moeten worden betrokken, waaronder ook medische omstandigheden. Hoewel de feiten in laatstgenoemde uitspraak en in deze zaak niet helemaal vergelijkbaar zijn, staat naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast dat de minister zich in het bestreden besluit niet uitlaat over de medische toestand van eiseres, terwijl eiseres deze medische omstandigheden, voorzien van een onderbouwing, (tijdig) ter kennis van de minister heeft gebracht en ook verzocht heeft om deze medische omstandigheden in de besluitvorming mee te wegen. De rechtbank volgt de minister dan ook niet in zijn verweer dat alle door eiseres gestelde omstandigheden kenbaar zijn meegewogen. Dit levert een motiveringsgebrek op. De beroepsgrond slaagt.
Had verweerder moeten toetsen of sprake is van schrijnende omstandigheden in de zin van artikel 3.6a lid 2 Vb?
12. In beroep voert eiseres aan dat de minister ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om ambtshalve een verblijfsvergunning te verlenen wegens schrijnende omstandigheden.9 Ter onderbouwing voert eiseres aan dat er in haar geval sprake is van een samenstel van bijzondere omstandigheden en dat de minister ten onrechte wijst op de uitzondering10 dat bij het niet-ontvankelijk verklaren van een asielaanvraag op grond van artikel 30a Vreemdelingenwet 2000 (Vw) er geen ambtshalve beoordeling hoeft plaats te vinden. In het geval van eiseres dient vergunningverlening bij schrijnende omstandigheden wel ambtshalve beoordeeld te worden.
13. De rechtbank is van oordeel dat er in het bestreden besluit op dit punt sprake is van een motiveringsgebrek. De rechtbank overweegt dat vergunningverlening wegens schrijnende omstandigheden wordt beoordeeld aan de hand van het bepaalde in de Vreemdelingencirculaire (Vc).11 In de Vreemdelingencirculaire is opgenomen dat ambtshalve besloten kan worden in zaken zoals die van eiseres. In die zin wijst de minister ten onrechte naar het bepaalde in artikel 3.6a lid 2 Vb, omdat artikel 3.6ba Vb een vangnetbepaling vormt en daarmee voor de minister een mogelijkheid blijft bestaan om een verblijfsvergunning wegens schrijnende omstandigheden te verlenen. Dat deze bevoegdheid terughoudend is geformuleerd en er sprake is van een restbepaling met een verregaande toets, laat onverlet dat de minister in het bestreden besluit in het geheel niet ingaat op (onder meer) de medische omstandigheden van eiseres. De toelichting van de minister tijdens de zitting dat hij de schrijnende omstandigheden van eiseres niet ziet, en dat deze ook niet zijn gesteld, is naar het oordeel van de rechtbank, gelet ook op hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 11 is overwogen, ontoereikend. Daarmee is ook geen sprake van een
8 rapport Nader gehoor, pagina 28.
9 artikel 3.6ba Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
motiveringsgebrek dat de rechtbank op grond van artikel 8:72 lid 2 Awb kan passeren. De beroepsgrond slaagt.