In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 3 december 2024, wordt het beroep van eisers tegen de niet-ontvankelijkheid van hun bezwaar tegen de afwijzing van hun aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor nareis behandeld. De minister van Asiel en Migratie had op 17 april 2023 de aanvraag afgewezen en het bezwaar van eisers op 23 mei 2024 niet-ontvankelijk verklaard wegens een niet verschoonbare termijnoverschrijding. Eisers, bestaande uit een moeder en haar kinderen, hebben beroep ingesteld tegen deze besluiten. De rechtbank heeft op 12 september 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van eisers en de minister aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de minister terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank stelt vast dat het bezwaar te laat is ingediend en dat er geen verschoonbare termijnoverschrijding is aangetoond. De rechtbank overweegt dat de minister niet verplicht was om nader onderzoek te doen naar de omstandigheden van eisers, aangezien de overschrijding van de termijn aan hen kan worden toegerekend. De rechtbank wijst erop dat de hulp van Vluchtelingenwerk Nederland (VWNL) niet als professionele rechtshulp kan worden aangemerkt, en dat het handelen van VWNL voor rekening van eisers komt.
De rechtbank concludeert dat het beroep tegen de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar ongegrond is en dat eisers recht hebben op vergoeding van proceskosten. De minister wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten en het griffierecht aan eisers. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.