ECLI:NL:RBDHA:2024:22497

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
C/09/661210 HA ZA 24-138
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opeisbaarheid en verjaring van een geldleningsovereenkomst tussen investeringsmaatschappij en stichting

In deze zaak vordert BTTA Investments B.V. (hierna: BTTA) van Stichting De Hoog Biljart- en Bridgecentrum (hierna: De Hoog) betaling van een geldlening van € 52.493,16, vermeerderd met rente en kosten. De geldleningsovereenkomst is op 30 augustus 2022 overgenomen van Siroco Beleggingen B.V. door BTTA, die deze lening had verstrekt aan De Hoog in 2014. De Hoog heeft verweer gevoerd en stelt dat de lening niet opeisbaar is en dat de vordering inmiddels is verjaard. De rechtbank heeft de procedure gevolgd, waarbij verschillende producties zijn ingediend en een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 september 2024.

De rechtbank oordeelt dat de geldlening opeisbaar is, ondanks de stelling van De Hoog dat het een vriendendienst betrof en dat er geen aanspraak op terugbetaling is gemaakt. De rechtbank stelt vast dat er geen schriftelijke afspraken zijn gemaakt die de opeisbaarheid van de lening zouden uitsluiten. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de verjaring van de vordering niet is ingetreden, omdat De Hoog de rente tot en met 31 augustus 2022 heeft betaald, wat wordt beschouwd als een erkenning van de schuld. Hierdoor is de verjaringstermijn gestuit en is er een nieuwe termijn van vijf jaar begonnen.

De rechtbank wijst de vordering van BTTA toe tot een bedrag van € 52.295,73, te vermeerderen met de overeengekomen rente van 2% per jaar over het bedrag van € 50.998,00, met ingang van 1 januari 2023. Tevens wordt De Hoog veroordeeld in de beslagkosten en de proceskosten, die in totaal € 4.922,22 bedragen. Dit vonnis is uitgesproken door mr. W.M. Limborgh op 27 november 2024.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team Handel
Zaaknummer: C/09/661210 / HA ZA 24-138
Vonnis van 27 november 2024
in de zaak van
BTTA INVESTMENTS B.V.te Amersfoort,
eisende partij,
hierna te noemen: BTTA,
advocaat: mr. J. de Wrede,
tegen
STICHTING DE HOOG BILJART- EN BRIDGECENTRUMte Gouda,
gedaagde partij,
hierna te noemen: De Hoog,
advocaat: mr. R. Raddahi.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 6 februari 2024, met producties 1 tot en met 10;
- de akte overlegging producties van BTTA van 28 februari 2024, met producties 11 en 12;
- de akte overlegging producties van BTTA van 13 maart 2024, met producties 13 en 14;
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 12;
- het tussenvonnis van 29 mei 2024, waarbij de mondelinge behandeling is bepaald;
- de akte overlegging producties van BTTA van 2 september 2024, met producties 15 tot en met 22;
- de akte overlegging producties van De Hoog van 2 september 2024, met producties 13 en 14;
- de mondelinge behandeling van 2 september 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
BTTA is een investeringsmaatschappij. Op 30 augustus 2022 heeft zij van Siroco Beleggingen B.V. (Siroco) een geldleningsovereenkomst overgenomen (zie de akte van cessie bij productie 5 bij dagvaarding), die Siroco had gesloten met De Hoog op 20 september 2014 (productie 4 bij dagvaarding).
2.2.
De Hoog houdt zich – onder andere – bezig met de organisatie van biljart- en bridge-evenementen. Daarvoor huurde zij van Siroco Beleggingen B.V. (Siroco) een pand (het clubgebouw). De geldleningsovereenkomst hield verband met de vorderingen die Siroco had op De Hoog op grond van de huurovereenkomst tussen partijen en de huurkoopovereenkomst die zij hadden gesloten in verband met de inventaris van het clubgebouw.
2.3.
Partijen spraken bij de geldleningsovereenkomst (productie 4 dagvaarding) af:
“[…] 2. In zoverre de Stichting haar financiële verplichtingen richting SB uit hoofde van de huur- en huurkoopovereenkomst op grond van haar liquiditeitspositie niet (tijdig) kan nakomen, zullen deze verplichtingen worden omgezet in een niet direct opeisbare lening, onder de volgende condities:
de niet direct opeisbare lening bedraagt maximaal het resultaat zoals vermeld in de door het dagelijks bestuur van de Stichting opgestelde begroting betreffende de jaren 2014 en 2015, derhalve tot een maximumbedrag van circa € 30.000 (nog te verhogen met werkelijke netto energiekosten 2014 en 2015);
de niet direct opeisbare lening zal een rente dragen van 2% op jaarbasis, deze rente zal eveneens niet direct opeisbaar zijn;
de niet directe opeisbaarheid van de lening + rente vervalt per 31 juli 2017. In zoverre voor 31 juli 2017 de liquiditeitspositie van de Stichting het toelaat haar achterstallige verplichtingen alsnog te voldoen, zal de Stichting hier (uit eigen beweging) uitvoering aan geven. […]”
2.4.
Op 21 september 2022 (productie 6 bij dagvaarding) heeft Cees Docter, voorzitter en penningmeester van De Hoog aan BTTA (onder andere) laten weten:
“[…] De uitgestelde lening die Siroco Beleggingen B.V. aan Stichting de Hoog heeft verstrekt bedraagt per 31 augustus 2022 € 50.998. De rente ad 2% per jaar is t/m 31 augustus 2022 aan Siroco Beleggingen B.V. betaald. […]”
2.5.
Op 17 november 2023 (productie 7 bij dagvaarding) heeft BTTA aan De Hoog meegedeeld dat zij tot opeising van de geldlening overgaat op grond van artikel 7:129e Burgerlijk Wetboek (BW).
2.6.
Op 17 januari 2024 heeft (de advocaat van) De Hoog aan BTTA laten weten niet in staat te zijn de lening terug te betalen (productie 8 bij dagvaarding).
2.7.
In alinea 3.9 van haar conclusie van antwoord, met verwijzing naar een bewijs van betaling, overgelegd bij haar productie 12, heeft De Hoog verklaard dat zij de rente over de periode september tot en met 31 december 2022 heeft betaald.

3.Het geschil

3.1.
BTTA vordert - samengevat - veroordeling van De Hoog tot betaling van € 52.493,16, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
De Hoog voert verweer. De Hoog concludeert tot niet-ontvankelijkheid van BTTA, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van BTTA, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van BTTA in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Opeisbaarheid van de lening
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat de geldlening opeisbaar is. Zij overweegt daarvoor het volgende.
4.2.
Dat de lening, zoals De Hoog stelt, een vriendendienst was van Siroco en zij nooit aanspraak heeft gemaakt op terugbetaling van de lening, maakt niet dat de lening niet opeisbaar is geworden. Mogelijk is met Siroco afgesproken dat het niet de bedoeling was dat de lening na 31 juli 2017 direct terugbetaald moest worden. Die afspraak blijkt echter niet uit de overeenkomst van geldlening. Sub c van artikel 2 van die overeenkomst (zie hiervoor onder 2.3) duidt zelfs op een gewenste eerdere terugbetaling mocht de liquiditeitspositie van De Hoog dat toelaten.
4.3.
Bovendien blijkt niet dat zo’n afspraak ook met BTTA is gemaakt of dat die afspraak door BTTA is overgenomen. Temeer, omdat Siroco en BTTA de voorwaarden waaronder de cessie van de vordering heeft plaatsgevonden schriftelijk hebben vastgelegd (productie 5 bij dagvaarding), en in deze akte van cessie over zo’n afspraak geen vermelding is opgenomen, terwijl dat toch voor de hand had gelegen.
4.4.
Dat De Hoog deze lening als een uitgestelde lening in haar jaarrekeningen vermeldt, maakt dat niet anders.
Verjaring?
4.5.
Voor zover de lening wel opeisbaar is per 31 juli 2017, geldt volgens De Hoog dat de vordering inmiddels per 31 juli 2022 is verjaard. Daarin volgt de rechtbank haar niet en overweegt daarvoor het volgende.
4.6.
Op grond van artikel 3:307 BW verjaart een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis uit overeenkomst tot een geven of doen na verloop van vijf jaren na aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden. Op grond van artikel 3:308 BW geldt hetzelfde voor rechtsvorderingen tot betaling van renten van geldsommen.
4.7.
In artikel 3:318 BW is – kort gezegd – bepaald dat een verjaring wordt gestuit door een erkenning van de rechtsvordering.
4.8.
Partijen zijn het erover eens dat de rente op de lening tot en met 31 augustus 2022 door De Hoog is betaald aan Siroco. De Hoog heeft verklaard dat zij de rente over september tot en met 31 december 2022 ook heeft betaald. In de betaling van de rente door De Hoog ligt een erkenning van de geldschuld besloten, waardoor de verjaring is gestuit. Daarna is een nieuwe verjaringstermijn van vijf jaar aangevangen (zie Rechtbank Den Haag 11 januari 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:262)
4.9.
Gelet op het feit dat De Hoog de jaarlijkse rente van 2% tot en met 31 december 2022 steeds heeft voldaan, is sprake van een erkenning en is de verjaring steeds gestuit. Feitelijk is sprake geweest van een jaarlijkse verlenging van de verjaringstermijn, telkens wanneer de rentebetaling werd gedaan. De laatste keer was dat in ieder geval op of omstreeks 31 augustus 2022. De vordering van BTTA is niet verjaard.
Slotsom
4.10.
De Hoog betwist de hoogte van het gevorderde bedrag en het gevorderde rentebedrag per dag. Zij wijst erop dat BTTA er kennelijk vanuit gaat dat de rente over september tot en met 31 december 2022 niet is betaald, terwijl dat volgens haar wel het geval is. Tijdens de mondelingen behandeling heeft BTTA deze betaling erkend.
4.11.
Partijen zijn het er over eens dat de vordering uit de geldlening per 31 augustus 2022 een bedrag van € 50.998 bedroeg en de contractuele rente per jaar 2% bedraagt. De rechtbank zal daarom de vordering toewijzen tot het bedrag van € 50.998, te vermeerderen met de contractuele rente van 2% per jaar met ingang van 1 januari 2023.
4.12.
BTTA vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Tegen deze vordering is geen specifiek verweer gevoerd, zodat de rechtbank € 1.297,73 zal toewijzen.
4.13.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
50.998,00
- buitengerechtelijke incassokosten
1.297,73
+
totaal
52.295,73
4.14.
BTTA vordert De Hoog te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden vastgesteld op € 313,92 voor kosten deurwaardersexploten, € 1.376,00 voor griffierecht en € 2.428,00 voor salaris advocaat (2,0 punt(en) × € 1.214,00), totaal € 4.117,92.
4.15.
De Hoog is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van BTTA worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
115,22
- griffierecht
2.201,00
- salaris advocaat
2.428,00
(2 punten × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.922,22
4.16.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt De Hoog te betalen een bedrag van € 52.295,73, te vermeerderen met de overeengekomen rente van 2% per jaar over een bedrag van € 50.998,00, met ingang van
1 januari 2023, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt De Hoog in de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op € 4.117,92, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt De Hoog in de proceskosten van € 4.922,22, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als de Hoog niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
veroordeelt De Hoog tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.M. Limborgh en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2024.
3280