ECLI:NL:RBDHA:2024:22459

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
8 januari 2025
Zaaknummer
NL24.41908
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep ongegrond inzake asielaanvraag en voorlopige voorziening met betrekking tot Dublin-overdracht aan Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze was niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en tevens een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Tijdens de zitting op 16 december 2024 zijn zowel de eiser als zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de verweerder zich wel heeft laten vertegenwoordigen.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de verweerder terecht het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Duitsland heeft gehanteerd en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat hij te vrezen heeft voor zijn leven in Duitsland of dat hij daar slecht behandeld is. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat de verweerder niet op grond van artikel 17 van de Dublinverordening de asielaanvraag aan zich had hoeven trekken, omdat de door eiser aangevoerde omstandigheden niet duiden op onevenredige hardheid bij de overdracht aan Duitsland.

Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat het aan de eiser is om aan te tonen dat hij medische klachten heeft en dat hij in Nederland onder behandeling staat. Eiser heeft dit niet aangetoond, waardoor de rechtbank concludeert dat het besluit van de verweerder geen zorgvuldigheidsgebrek vertoont. De uitspraak is openbaar gemaakt op 16 december 2024 en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.41908 (beroep) en NL24.41909 (voorlopige voorziening)
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. G. Ocak),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Kana).

Procesverloop

Bij besluit van 25 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft eiser een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 16 december 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank gelijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en de voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. Dit volgt uit de Dublinverordening. [1] In dit geval heeft Nederland op 1 juli 2024 bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek op 10 juli 2024 aanvaard.
3. Eiser voert aan dat verweerder ten aanzien van Duitsland niet uit kan gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat hij bij overdracht aan Duitsland een risico loopt in de zin van artikel 3 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest).
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Duitsland en dat Duitsland zich dus houdt aan wetgeving van de Europese Unie en andere internationale verdragen. [2] Voorts is niet gebleken van systeem-gerelateerde tekortkomingen waardoor eiser een risico loopt in de zin van artikel 3 van het EVRM dan wel artikel 4 van het Handvest. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4. Eiser voert aan dat verweerder op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening zijn asielaanvraag aan zich had moeten trekken. Eiser vreest voor zijn leven in Duitsland en is bang dat nazi’s hem weer zullen discrimineren in Duitsland omdat hij eerder in Duitsland erg slecht behandeld is.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat dit beroep niet kan slagen. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat hij te vrezen heeft voor zijn leven of dat hij slecht behandeld is in Duitsland. Verder is de rechtbank van oordeel dat, los van de eventuele onderbouwing, de door eiser aangevoerde omstandigheden niet dusdanig zijn dat sprake is van een onevenredige hardheid bij overdracht aan Duitsland. Verweerder heeft geen toepassing hoeven geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiser voert aan dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat verweerder zich op grond van Werkinstructie 2021/3 had moeten vergewissen van de gevolgen van de overdracht op de gezondheid van eiser. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom hij geen advies van Bureau Medische Advisering (BMA) heeft aangevraagd.
5.1.
De rechtbank overweegt dat uit Werkinstructie 2021/3 juist volgt dat het aan de vreemdeling is om aan te tonen dat hij medische klachten heeft en in Nederland voor deze klachten onder behandeling staat. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij medische klachten heeft en niet aangetoond dat hij in Nederland onder enige medische behandeling staat. De rechtbank is daarom van oordeel dat het besluit geen zorgvuldigheidsgebrek heeft. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2024 door mr. J.C.E. Krikke, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.W. Robijn, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), 8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4107 en 19 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3288.