In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 19 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep dat eiser heeft ingediend tegen het niet tijdig beslissen door de minister van Asiel en Migratie op zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor nareis. Eiser had eerder een uitspraak van de rechtbank ontvangen op 5 juli 2024, waarin de minister werd opgedragen om binnen twee weken na verzending van die uitspraak alsnog te beslissen op de nareisaanvraag. Aangezien de minister deze termijn niet heeft nageleefd, heeft eiser beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep terecht is ingediend, omdat de minister niet binnen de gestelde termijn een besluit heeft genomen. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is en dat de minister alsnog binnen twee weken na verzending van de uitspraak een besluit moet nemen. Indien de minister deze termijn overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 200,- per dag betalen, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast moet de minister de proceskosten van eiser vergoeden, die zijn vastgesteld op € 437,50, en het door eiser betaalde griffierecht van € 187,-.
De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat dit in deze zaak niet nodig werd geacht. De uitspraak is openbaar gemaakt en de betrokken partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing. Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, omdat hij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld voor het indienen van het beroepschrift. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en heeft de relevante artikelen in haar overwegingen betrokken.