In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had beroep ingesteld omdat de Minister van Asiel en Migratie niet tijdig had beslist op zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor nareis. De rechtbank had eerder bepaald dat de Minister binnen vier weken op de aanvraag moest beslissen, maar deze termijn was verstreken zonder dat er een besluit was genomen. Eiser had verzocht om vrijstelling van het griffierecht, wat door de rechtbank werd toegewezen, omdat hij aan de voorwaarden voldeed.
De rechtbank oordeelde dat het niet tijdig nemen van een besluit door de Minister aanleiding gaf tot beroep. Eiser had het bestuursorgaan in gebreke gesteld, en de rechtbank stelde vast dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een langere beslistermijn rechtvaardigden. De rechtbank gaf de Minister een termijn van twee weken om alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van eiser. Tevens werd er een dwangsom van € 200,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn werd overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
De rechtbank stelde de hoogte van de dwangsom vast op € 1.442,-, omdat er al 42 dagen waren verstreken sinds de Minister in gebreke was. Eiser kreeg ook een vergoeding voor de proceskosten, vastgesteld op € 437,50, omdat hij een professionele juridische hulpverlener had ingeschakeld. De uitspraak werd gedaan door rechter R.J.A. Schaaf, in aanwezigheid van griffier L.M. Kalkman, en werd openbaar gemaakt op 5 juli 2024.