ECLI:NL:RBDHA:2024:22440
Rechtbank Den Haag
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Wraking van rechter in civiele procedure wegens vermeende vooringenomenheid en onjuiste behandeling
In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 18 december 2024 het wrakingsverzoek van verzoeker afgewezen. Verzoeker voelde zich overvallen door de wisseling van rechter en de vragen die aan hem werden gesteld. Hij stelde dat de rechter al een oordeel had gevormd op een onjuiste juridische basis, wat volgens hem een schijn van vooringenomenheid opleverde. De wrakingskamer oordeelde echter dat een voorlopig oordeel van de rechter geen grond voor wraking kan zijn. De rechter had de zitting doorgang laten vinden in afwezigheid van de gemachtigde van verzoeker, maar dit was niet in strijd met de procedure, aangezien er geen aanhoudingsverzoek was gedaan. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter een voorlichtende rol kan innemen en dat vragen stellen aan verzoeker niet automatisch leidt tot de conclusie van vooringenomenheid. De wrakingskamer concludeerde dat verzoeker niet voldoende concrete feiten had aangedragen die de schijn van partijdigheid konden onderbouwen. De overige klachten van verzoeker over de wijze van behandeling door de rechter zijn niet relevant voor de wrakingsprocedure. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd unaniem genomen door de drie rechters in de wrakingskamer.