ECLI:NL:RBDHA:2024:22437

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
C/09/675677/KG RK 24-1606
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in bestuursrechtelijke procedure met internationale aspecten

Op 18 december 2024 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde W. Lentink. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. A.H. Bergman, de rechter in een lopende bestuursrechtelijke procedure. Verzoekster stelde dat de rechter onjuist recht had toegepast door de zaak niet openbaar te behandelen en haar als eiser aan te merken, waarbij zij zich beroept op internationale verdragen en jurisprudentie. De wrakingsgronden waren voornamelijk gebaseerd op de stelling dat de rechter de internationale wetgeving naast zich neerlegde, wat volgens verzoekster zou wijzen op partijdigheid.

De wrakingskamer oordeelde dat de gronden voor wraking niet voldoende waren onderbouwd en dat de motivering van de procesbeslissingen geen grond voor wraking kon vormen. De kamer benadrukte dat een rechter in beginsel wordt vermoed onpartijdig te zijn en dat alleen bijzondere omstandigheden kunnen leiden tot een andere conclusie. De nieuwe wrakingsgronden die op de dag van de zitting werden ingediend, werden als herhaling van eerdere gronden beschouwd en leidden niet tot een ander oordeel. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en de procedure werd voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2024/88
zaak- /rekestnummer: C/09/675677 / KG RK 24-1606
Beslissing van 18 december 2024
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
gemachtigde: W. Lentink te Enschede,
strekkende tot de wraking van
mr. A.H. Bergman,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van 13 november 2024 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 27 november 2024;
- het aanvullende wrakingsverzoek van 9 december 2024.
1.2.
Op 9 december 2024 is het verzoek tot wraking ter zitting behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde W. Lentink.
De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer SGR 24/1685 tussen verzoeker en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland (BSGR). Die procedure ziet op de WOZ-waarde van de woning aan de [adres] in [plaats] .
2.2.
Verzoekster heeft blijkens het proces-verbaal van het mondelinge verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd.
2.3.
Verzoekster heeft wrakingsgronden I, II en III ingediend en daarbij verwezen naar punt 2 en punt 3 van de op de zitting van 13 november 2024 overgelegde “Punten van orde en pleitnota”. In punt 2 van dit stuk is verzocht om de zitting openbaar te verklaren waarbij een beroep wordt gedaan op de artikelen 6 en 10 van het EVRM. Verder wordt verwezen naar het “Protocol deelname aan behandeling en beraadslaging van de Hoge Raad der Nederlanden”. In punt 3 van de “Punten van orde en pleitnota” is de rechter verzocht om de BSGR als eiser te benoemen en verzoekster als verweerder en de bewijslast (dus) bij de BSGR neer te leggen. De rechter heeft beslist om de zaak niet openbaar te behandelen. Ook heeft de rechter beslist dat BSGR niet als eiser wordt aangemerkt. Daarbij heeft de rechter overwogen dat zij de geldende jurisprudentie heeft gevolgd, wat betekent dat verweerder de waarde in eerste instantie aannemelijk moet maken. Het wrakingsverzoek is erop gebaseerd dat niet is gemotiveerd waarom de rechter zich niet wil houden aan internationale verdragen en waarom de rechter die naast zich neerlegt wat betreft deze punten 2 en 3.
2.4.
Op 9 december 2024 zijn nog nadere wrakingsgronden (IV en V) ingediend. Verzoekster stelt dat uit de reactie van de rechter op het wrakingsverzoek volgt dat de rechter het internationaal recht niet wil toepassen en daar ook niet aan wil toetsen wat rechtsweigering is en zij vindt de redenering van de rechter onvoorstelbaar en onprofessioneel. Verder heeft verzoekster zich op het standpunt gesteld dat een rechter die zich niet aan de wet wil houden en daarmee een procespartij benadeelt, per definitie partijdig oftewel vooringenomen is.
2.5.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
De wrakingskamer stelt vast dat de wrakingsgronden (I t/m III) zoals die zijn ingediend in hun samenhang bezien neerkomen op de stelling dat sprake is van een onjuiste rechtstoepassing door de rechter. In de kern draait het erom dat de rechter volgens verzoekster het recht niet juist heeft toegepast wat betreft de procesbeslissing om de zaak niet openbaar te behandelen en de oordelen om verzoekster als eiser aan te merken en de bewijslast te volgen overeenkomstig de geldende jurisprudentie, omdat de toegepaste wet en jurisprudentie volgens verzoekster in strijd zijn met het internationale recht.
3.3.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat de inhoud van een (voorlopig) oordeel geen grond voor wraking kan opleveren. Wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van een (voorlopig) oordeel. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Voorts is het vaste rechtspraak dat een procesbeslissing in beginsel geen grond voor wraking kan vormen (Hoge Raad van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413). De vraag of een procesbeslissing al dan niet juist moet worden geacht, mag niet door de wrakingskamer worden beantwoord. De motivering van een procesbeslissing kan geen grond vormen voor wraking, ook niet indien wordt aangevoerd dat die motivering onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier zou zijn of een motivering ontbreekt. Dit alles is uitsluitend anders indien de motivering van het (voorlopig) oordeel dan wel de procesbeslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).
3.4.
Deze uitzonderingssituatie doet zich naar het oordeel van de wrakingskamer hier echter niet voor. De algemene, niet nader toegelichte en geconcretiseerde, stellingen van verzoekster dat de rechter de internationale verdragen naast zich neer zou leggen door de wet en de geldende jurisprudentie toe te passen, kunnen niet het oordeel dragen dat sprake is van (schijn van) partijdigheid bij de rechter.
3.5.
Ten aanzien van de gronden IV en V overweegt de wrakingskamer als volgt. Deze zijn op de dag van de wrakingszitting ingediend. De wet schrijft echter voor dat alle omstandigheden tegelijk worden voorgedragen. Het doel van dit voorschrift is dat onnodige vertraging wordt voorkomen. Nieuwe omstandigheden worden alleen in de beoordeling betrokken als deze pas na indiening van het verzoek aan verzoeker bekend zijn geworden. De nieuwe wrakingsgronden, wat er verder ook zij van het tijdstip van indiening, zijn naar de kern genomen een herhaling van de reeds aangevoerde gronden en leiden niet tot een ander oordeel.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat de behandeling van de onder 2.1 vermelde procedure wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoekster p/a van haar gemachtigde W. Lentink;
• de wederpartij in de hoofdzaak;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. G.P. Kleijn, R.E. Perquin en D.E. Alink, in tegenwoordigheid van de griffier D. van den Born en in het openbaar uitgesproken op
18 december 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.