In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 18 december 2024, met zaaknummers AWB 23/14297 en AWB 24/8664, wordt het beroep van Hassan Mohammed tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum kort verblijf en de ongeldigverklaring van een ingebrekestelling behandeld. Eiser, geboren in 1996 en van Ghanese nationaliteit, had op 14 maart 2023 een visum aangevraagd om een referent in Nederland te bezoeken. De aanvraag werd op 27 maart 2023 afgewezen, omdat eiser het doel en de omstandigheden van zijn verblijf niet voldoende had aangetoond. Eiser stelde dat hij niet tijdig was gehoord en dat de ingebrekestelling die hij op 23 juli 2023 had ingediend, geldig was. De rechtbank oordeelde dat de ingebrekestelling prematuur was, omdat de beslistermijn was verlengd tot 8 augustus 2023. Eiser diende op 1 november 2023 een nieuwe ingebrekestelling in, die geldig was, maar het beroep tegen het niet-tijdig beslissen werd niet-ontvankelijk verklaard omdat verweerder inmiddels had beslist op het bezwaar. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de visumaanvraag op goede gronden was, omdat eiser onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn sociale en economische binding met Ghana. De rechtbank concludeerde dat het beroep tegen de afwijzing van de visumaanvraag ongegrond was, en dat de proceskosten voor het niet-tijdig beslissen werden vergoed. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de aanvrager om zijn verblijfsdoel en terugkeer naar het land van herkomst aannemelijk te maken, en bevestigt de ruime beoordelingsmarge van verweerder in dergelijke zaken.