ECLI:NL:RBDHA:2024:22424

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
NL24.27777
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor verblijf als familie- of gezinslid

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij haar kleinkind’. De aanvraag werd door de minister van Asiel en Migratie afgewezen op 10 februari 2022, en na bezwaar bleef de afwijzing in stand bij het besluit van 20 juni 2024. Eiseres, geboren in 1944 en van Syrische nationaliteit, wil bij haar kleinkind verblijven, dat sinds 2021 een asielvergunning in Nederland heeft. De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat er geen hechte persoonlijke banden bestaan tussen eiseres en haar kleinkind. Eiseres heeft tijdens de hoorzitting voldoende bewijs geleverd van langdurige samenwoning en de rol die zij heeft gespeeld in de opvoeding van haar kleinkind. Desondanks concludeert de rechtbank dat, zelfs als er van samenwonen wordt uitgegaan, dit niet leidt tot een ander oordeel over de afwijzing van de aanvraag. De rechtbank stelt vast dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn aangetoond, zoals financiële of emotionele afhankelijkheid, en dat eiseres niet exclusief afhankelijk is van haar kleinkind voor zorg en ondersteuning.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres wordt in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 1.750,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.27777

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [v-nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. S. Imami).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] ’.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 10 februari 2022 afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 20 juni 2024 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1944 en heeft de Syrische nationaliteit. Zij wil verblijven bij haar kleinkind, [naam] (hierna: referent), zoon, schoondochter en overige kleinkinderen. Referent heeft de Syrische nationaliteit en heeft sinds 2021 een asielvergunning in Nederland.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat tussen eiseres en referent geen sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. [1] Tussen eiseres en referent is namelijk geen sprake van hechte persoonlijke banden volgens verweerder. Zo is niet gebleken dat eiseres heeft samengewoond met referent en een verregaande rol had in de opvoeding. Verder is er geen sprake van bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiseres en de ouders van referent. Ook tussen hen is daarom geen sprake van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Zo heeft de vader van referent tegenstrijdig verklaard over het samenwonen met eiseres, heeft eiseres geen documenten overgelegd waarmee financiële ondersteuning is aangetoond en is niet aannemelijk gemaakt dat eiseres exclusief afhankelijk is van haar zoon. Daarnaast is verweerder van mening dat niet is aangetoond dan wel aannemelijk gemaakt dat sprake is van hechte persoonlijke banden tussen eiseres en haar kleinkinderen.
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Ten eerste vindt eiseres dat er wel hechte persoonlijke banden bestaan tussen haar en referent. De hechte persoonlijke banden zijn duidelijk gemaakt tijdens de hoorzitting. Daarnaast bestaat er een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eiseres en haar zoon. Haar zoon heeft tijdens de hoorzitting verklaard dat het gezin in Syrië langdurig heeft samengewoond. Eiseres is 80 jaar oud en een kwetsbare en zieke vrouw. Eiseres kan niet voor zichzelf zorgen en is afhankelijk van referent en zijn ouders. Ten slotte heeft verweerder ten onrechte geen belangenafweging gemaakt in het kader van artikel 8 van het EVRM.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Hechte persoonlijke banden
6. Uit het beleid [2] van verweerder volgt dat beschermingswaardig familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM tussen een minderjarig kind en zijn grootouder wordt aangenomen, als uit de feiten en omstandigheden volgt dat daadwerkelijk sprake is van hechte persoonlijke banden.
6.1.
De rechtbank toetst of verweerder alle relevante individuele elementen heeft meegewogen in de beoordeling of sprake is van hechte persoonlijke banden. Een van deze elementen samenwonen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ten onrechte geconcludeerd dat de samenwoning tussen eiseres en referent niet aannemelijk is gemaakt. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting - aan de hand van de ingediende stukken zoals de schriftelijke verklaring van de Mukhtar en de verklaringen tijdens het gehoor van de kleinzoon, de huwelijksakte en de overlijdensdatum van de echtgenoot van eiseres - voldoende gemotiveerd onderbouwd dat wel sprake was van langdurige samenwoning. Ook als de startdatum ervan niet precies kan worden vastgesteld, betekent dit niet dat verweerder helemaal niet mag uitgaan van het niet-samenwonen. Nu verweerder ten onrechte niet in zijn besluitvorming heeft betrokken dat eiseres en referent langdurig hebben samengewoond, is sprake van een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek. De rechtbank is echter van oordeel dat dit kan worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb [3] , omdat eiseres hiermee niet in haar belang wordt geschaad. Verweerder heeft immers ter zitting uitgelegd dat, ook als wel van samenwonen wordt uitgegaan, dit de conclusie niet anders maakt. Verweerder heeft in dit verband mogen tegenwerpen dat referent heeft samengewoond met eiseres én zijn ouders en erop mogen wijzen dat eiseres weliswaar hielp in het huishouden, alert was op de kinderen en zorgde voor de kinderen als de ouders afwezig waren, maar dat niet is gebleken dat eiseres de rol van (één van) de ouders heeft overgenomen door referent te verzorgen en op te voeden. Hoewel samenwonen een factor is die moet worden meegewogen in de beoordeling of sprake is van hechte persoonlijke banden, is de enkele constatering dat is samengewoond onvoldoende om de conclusie te dragen dat daarvan sprake is. [4]
Bijkomende elementen van afhankelijkheid
7. Tussen grootouders en hun meerderjarige kinderen wordt alleen familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM aangenomen wanneer sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid, zoals samenwoning, financiële afhankelijkheid, emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van betrokkenen en de banden met het land van herkomst. Verweerder moet een brede beoordeling maken van de vraag of er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan, waarin hij alle individuele omstandigheden van het geval betrekt. De rechtbank moet beoordelen of verweerder alle relevante elementen heeft betrokken en of hij tot het oordeel heeft kunnen komen dat er in het geval van eiseres geen sprake is van beschermwaardig familie- of gezinsleven met haar kleinkind.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat geen sprake is van beschermingswaardig familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen eiseres en haar zoon. Ook hier geldt, dat verweerder ten onrechte niet heeft aangenomen dat langdurig is samengewoond, maar dat verweerder ter zitting voldoende heeft toegelicht dat – ook als daarvan wel sprake zou zijn – dit de conclusie niet anders zou maken en dat eiseres niet in haar belangen is geschaad. [5] Verweerder heeft hier namelijk tegenover kunnen stellen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij financieel afhankelijk is van haar zoon, omdat dit niet met stukken of andere bewijsmiddelen aannemelijk is gemaakt. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat eiseres – gezien haar leeftijd en medische klachten – exclusief afhankelijk is van de ondersteuning of verzorging door referent en zijn ouders, en dat zij zonder deze verzorging niet in staat zou zijn om zelfstandig te functioneren. Daarbij heeft verweerder mogen betrekken dat eiseres momenteel namelijk wordt geholpen en verzorgd door haar buren. Dat eiseres graag bij haar familie in Nederland woont en zorg en ondersteuning van referent en zijn ouders ontvangt is weliswaar begrijpelijk, maar verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat daarmee nog geen bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn aangetoond. De beroepsgrond slaagt niet.
Belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM
8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder kunnen concluderen dat geen sprake is van beschermenswaardig familieleven in de zin van artikel 8 EVRM en heeft verweerder geen belangenafweging hoeven maken.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
10. Nu de rechtbank artikel 6:22 van de Awb toepast, bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres heeft gemaakt. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Smeets, rechter, in aanwezigheid van mr. P.P. Schaap, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Paragraaf B7/3.8.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
3.Algemene wet bestuursrecht.
4.Vergelijk de uitspraak van het EHRM van 25 november 2014, Kruškić tegen Kroatië, ECLI:CE:ECHR:2014:1125DEC001014013 en de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 15 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4685.
5.Net als onder 6.1 is overwogen, passeert de rechtbank het gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb