ECLI:NL:RBDHA:2024:22423

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
NL24.27542
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag visum kort verblijf op basis van onvoldoende economische en sociale binding met Marokko

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een visum kort verblijf. De aanvraag werd afgewezen door de Minister van Buitenlandse Zaken op 20 februari 2024, en het bezwaar daartegen werd op 11 juni 2024 eveneens afgewezen. Eiseres, geboren op 1 januari 1967 en van Marokkaanse nationaliteit, had het visum aangevraagd om haar dochter te bezoeken. De rechtbank heeft op 21 november 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat eiseres niet voldoende heeft aangetoond dat zij economische en sociale binding heeft met Marokko. Verweerder concludeerde dat eiseres werkloos is en geen substantieel inkomen heeft, wat haar economische binding met Marokko in twijfel trekt. Daarnaast is er volgens de rechtbank onvoldoende sociale binding aangetoond, ondanks dat eiseres met haar echtgenoot in Marokko woont en zorgt voor haar kleinkind en moeder. De rechtbank stelt dat eiseres niet heeft aangetoond dat deze zorgplicht zodanig is dat het haar verplicht om terug te keren naar Marokko.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de afwijzing van de visumaanvraag in stand blijft. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. J. Smeets, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.27542

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [v-nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. P. Scholtes),
en

de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Imami).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres voor een visum kort verblijf.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 20 februari 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 11 juni 2024 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referente, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is geboren op 1 januari 1967 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Zij heeft verzocht om de afgifte van een visum voor kort verblijf voor het bezoeken van haar dochter, [naam] (referente). Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiseres het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond. Daarnaast bestaat er volgens verweerder redelijke twijfel over het voornemen van eiseres om Nederland te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Het doel van het voorgenomen verblijf is een familiebezoek en in bezwaar is door middel van de geboorteakte van de referente de familieband voldoende aangetoond. Verder stelt verweerder zich ten onrechte op het standpunt dat er vestigingsgevaar is. Eiseres heeft sociale binding met Marokko. Haar echtgenoot en twee kinderen wonen in Marokko. Daarnaast verzorgt eiseres een kleinkind en haar moeder die op leeftijd is. Gelet op wat eiseres heeft aangevoerd in bezwaar had verweerder niet mogen afzien van een hoorzitting. Eiseres verwijst hierbij naar de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van
6 juli 2022. [1]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
5. De rechtbank stelt voorop dat het aan de aanvrager van een visum is om zijn verblijfsdoel en zijn tijdige terugkeer naar het land van herkomst aannemelijk te maken. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie beschikt verweerder over een ruime beoordelingsmarge bij de beoordeling van de relevante feiten om te bepalen of één van de weigeringsgronden uit artikel 32, eerste lid, van de Visumcode van toepassing is. [2] De rechter kan het besluit van verweerder hierover daarom slechts terughoudend toetsen.
Sociale en economische binding met het land van herkomst
6. Voor de vraag of er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van de aanvrager om het grondgebied van de lidstaten tijdig te verlaten toetst verweerder de sociale en economische binding van de aanvrager met zijn land van herkomst. Naarmate de binding geringer of juist sterker is, zal ook de twijfel over het voornemen van de aanvrager om het grondgebied van de lidstaten tijdig te verlaten toe- of afnemen. Het is dan ook aan eiseres om aannemelijk te maken dat de sociale en/of economische binding met Marokko dusdanig is dat op grond daarvan kan worden aangenomen dat tijdige terugkeer gewaarborgd is.
Economische binding
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft mogen concluderen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij voldoende economische binding heeft met Marokko. Eiseres is werkloos en huisvrouw. Eiseres heeft met de overgelegde stukken niet aangetoond dat zij over een regelmatig en substantieel inkomen beschikt en op basis hiervan economisch gebonden is aan Marokko. Uit de overgelegde stukken volgt dat de echtgenoot van eiseres zijn inkomen verkrijgt uit de verhuur van een buslijn. Verweerder heeft niet ten onrechte gesteld dat daarmee nog niet aannemelijk is gemaakt dat eiseres economische binding heeft met Marokko. Ter zitting heeft verweerder in dit verband nog toegelicht dat dergelijke inkomsten uit huur van haar echtgenoot niet worden aangemerkt als voldoende onderbouwing hiervan, omdat de fysieke aanwezigheid van eiseres daarvoor niet is vereist. Verweerder heeft daarnaast kunnen betrekken dat eiseres tot op heden heeft nagelaten objectiveerbare bewijsstukken te overleggen, waaruit blijkt dat haar echtgenoot een structureel en substantieel inkomen genereert uit werk.
Sociale binding
6.2.
Daarnaast heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiseres enige sociale binding met Marokko heeft, maar dat dit onvoldoende garantie biedt voor haar tijdige terugkeer. Weliswaar woont eiseres met haar echtgenoot in Marokko en heeft de gemachtigde ter zitting aangevoerd dat haar echtgenoot afhankelijk is van haar hulp, maar verweerder heeft dit onvoldoende mogen vinden om sociale binding aan te tonen. Ten aanzien van het kleinkind en de moeder is niet gebleken dat eiseres een bijzondere zorgplicht dan wel een verantwoordelijkheid heeft die het gebruikelijke overstijgt. Hoewel de gemachtigde van eiseres een dag voor de zitting nieuwe stukken heeft ingebracht, waaruit zou blijken dat eiseres zorgtaken heeft voor haar kleinkind en moeder, overweegt de rechtbank dat verweerder hiermee geen rekening heeft kunnen houden in de besluitvormingsfase. Verder is niet gebleken dat eiseres zorg heeft voor andere familieleden of in staat is om hen te onderhouden. Ook is niet gebleken dat sprake is van zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen die eiseres zouden dwingen om tijdig naar het land van herkomst terug te keren.
6.3.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiseres om Nederland te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.
6.4.
Nu de hiervoor besproken weigeringsgrond de afwijzing van het visum zelfstandig kan dragen, behoeft de andere weigeringsgrond geen bespreking.
6.5.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog als volgt. Ten aanzien van de stukken die de gemachtigde van eiseres een dag voor de zitting heeft ingebracht, overweegt de rechtbank allereerst dat zij haar overwegingen alleen baseert op feiten en omstandigheden die bestonden bij het nemen van het bestreden besluit. [3] Ter zitting is besproken dat dit stukken zijn die wellicht meer inzicht hadden kunnen geven om de sociale binding met het land van herkomst te onderbouwen. De rechtbank geeft daarom eiseres ter overweging mee om bij een eventuele volgende aanvraag de nieuwe stukken te overleggen.
Horen in bezwaar
7. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat verweerder eiseres niet heeft hoeven horen. De hoogste bestuursrechter heeft overwogen dat het horen in bezwaar een essentieel onderdeel is van de bezwaarschriftenprocedure en dat de vreemdeling in beginsel wordt gehoord. Verweerder mag slechts van horen afzien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. [4] Aan eiseres is in bezwaar de gelegenheid geboden om haar visumaanvraag nader te onderbouwen. Daarvoor heeft verweerder aan eiseres een ‘Vragenlijst visumaanvraag’ toegezonden. Deze vragenlijst bevat een toelichting over welke bewijsstukken moeten worden overgelegd. Op grond van wat namens eiseres in bezwaar is aangevoerd en overgelegd over haar sociale en economische binding met Marokko en de daaruit af te leiden twijfel over haar tijdige terugkeer, was het meteen duidelijk dat het bezwaar niet kon leiden tot een andere uitkomst dan die van het primaire besluit.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Smeets, rechter, in aanwezigheid van mr. P.P. Schaap, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
2.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013, ECLI:EU:C:2013:862, Koushkaki tegen Duitsland.
3.Dit wordt ook wel de ex-tunc toetsing genoemd.
4.Uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.