ECLI:NL:RBDHA:2024:22408

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 december 2024
Publicatiedatum
6 januari 2025
Zaaknummer
NL24.49449
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en terugkeerbesluit in vreemdelingenrechtelijke procedure met betrekking tot Marokkaanse eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 december 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Marokkaanse eiser. De eiser had beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod dat door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister op 10 december 2024 een terugkeerbesluit en een maatregel van bewaring heeft opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de beroepen op 23 december 2024 behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve getoetst en de gronden voor de bewaring beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat er risico bestaat dat de eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, en dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.49449 en NL24.50240

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [v-nummer:],
(gemachtigde: mr. S. Faber),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. H.R. Nobel).

Inleiding

Bij besluit van 10 december 2024 (bestreden besluit 1) heeft de minister aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
De minister heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft de beroepen op 23 december 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Ook is daar een tolk verschenen. De gemachtigde van eiser is middels een Teams-verbinding verschenen. De minister heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
Over bestreden besluit 2
In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kon worden toegepast.
1.2.
Ter zitting heeft de minister de lichte grond 4c ingetrokken.
2. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Grondslag
De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen, nu hij in Nederland geen verzoek om internationale bescherming heeft ingediend en daarmee geen rechtmatig verblijf heeft. Daarnaast is de claimprocedure met Kroatië afgerond. Uit het dossier blijkt dat de autoriteiten van Kroatië het claimverzoek van Nederland op 18 november 2024 hebben afgewezen. Vervolgens heeft de minister op 20 november 2024 een second opinion (heroverwegingsverzoek) ingediend. De autoriteiten van Kroatië hadden tot 4 december 2024 de gelegenheid om op dit verzoek te reageren. Na het verstrijken van deze termijn was de claimprocedure definitief afgerond. Eiser valt daarom niet meer onder de in artikel 59a van de Vw genoemde categorie vreemdelingen.
Gronden
3. Verder is de rechtbank van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3b, 3i, 4a en 4d aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang gezien, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, dan wel dat hij de voorbereiding van vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
3.1.
Eiser heeft namelijk, nu hij niet beschikt over een paspoort, geldig visum of verblijfsvergunning, niet aannemelijk kunnen maken dat hij op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen (3a), heeft eiser zich na aankomst in Nederland niet gemeld bij de korpschef en is hij op 28 augustus 2019 naar een onbekende bestemming vertrokken (3b). Overigens worden deze gronden ook niet door eiser betwist. Verder heeft eiser meermaals verklaard dat hij niet wil terugkeren naar Marokko. De verklaring van eiser dat hij nu wel wil terugkeren, is in het licht van het voorgaande onvoldoende en maakt niet dat zware grond 3i niet aan eiser kan worden tegengeworpen. Tot slot heeft eiser zich niet gemeld bij de korpschef zoals bedoeld in artikel 4.39 van het Vb (4a) en beschikt hij niet over voldoende middelen van bestaan (4d).
Lichter middel
4. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en het risico op onttrekken aan het toezicht dat daaruit volgt, is de minister terecht ervan uitgegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstaat daarom niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. Dat eiser ter zitting heeft aangegeven dat hij een kopie van zijn paspoort wil overleggen, geeft, gelet op het voorgaande, geen aanleiding om te oordelen dat een lichter middel nu wel volstaat.
4.1.
Verder is de rechtbank ook niet gebleken van medische omstandigheden dan wel persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de minister aanleiding had moeten zien eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen.
Voortvarendheid
5. De rechtbank stelt vast dat de minister op de tweede dag van de inbewaringstelling, namelijk op 11 december 2024, een vertrekgesprek met eiser heeft gevoerd. De Kroatische autoriteiten hebben het eerste claimverzoek afgewezen. Zij stelden zich daarbij op het standpunt dat Zwitserland de verantwoordelijk lidstaat is. Na de daaropvolgende afwijzing van Zwitserland is een heroverwegingsverzoek ingediend bij de autoriteiten van Kroatië. Dat dit heroverwegingsverzoek niet nodig was en er onvoldoende voortvarend is gehandeld door niet direct na de eerste afwijzing uitzettingshandelingen te verrichten volgt de rechtbank niet. Dat de minister in een geval als dit de autoriteiten van Kroatië vraagt de afwijzing te heroverwegen is geen ongebruikelijke stap. De autoriteiten van Kroatië hadden de gelegenheid om tot 4 december 2024 op dit verzoek te reageren. Na het verstrijken van deze termijn is vijf dagen later, op 9 december 2024, een laissez-passertraject (lp-traject) naar Marokko opgestart. De rechtbank acht dit handelen voldoende voortvarend.
Zicht op uitzetting
6. De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko niet ontbreekt. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraken van de Afdeling van 14 november 2022 en 8 augustus 2023, waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat zicht op uitzetting in het algemeen niet ontbreekt. [1] De rechtbank ziet geen aanleiding om in het geval van eiser anders te oordelen.
Over bestreden besluit 1 (terugkeerbesluit en inreisverbod)
7. De rechtbank verwijst naar wat zij over de gronden heeft overwogen in rechtsoverweging 3.1. Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is van onttrekkingsgevaar, heeft de minister met toepassing van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw, kunnen bepalen dat eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten. Ingevolge artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw is de minister dan gehouden om een inreisverbod op te leggen.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.