In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 23 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen de gedeeltelijke afwijzing van zijn verzoek om vergoeding van buitengerechtelijke kosten behandeld. Eiser, een dienstplichtig militair die in Libanon heeft gediend, had in 2018 een schadevergoeding van € 95.000,- ontvangen voor een psychische aandoening. Hij diende een verzoek in voor vergoeding van rechtsbijstandskosten die boven het maximum van € 7.500,- uitkwamen, maar zijn verzoek werd gedeeltelijk afgewezen door de minister van Defensie. Eiser stelde dat hij tijdig beroep had ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat het beroepschrift 19 dagen na de termijn was ingediend.
De rechtbank beoordeelt de ontvankelijkheid van het beroep en stelt vast dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt, te rekenen vanaf de bekendmaking van het besluit op bezwaar. Aangezien het bestreden besluit op 2 november 2023 aan eiser was toegezonden, was de laatste dag voor het indienen van beroep 14 december 2023. Eiser heeft echter pas op 2 januari 2024 beroep ingesteld, wat buiten de termijn valt. De rechtbank overweegt dat een beroepschrift dat buiten de termijn is ingediend alleen ontvankelijk kan zijn als er bijzondere omstandigheden zijn die de indiener niet in verzuim maken.
Eiser voerde aan dat hij niet ervaren was in het voeren van procedures en dacht tijdig beroep te hebben ingesteld. De rechtbank oordeelt echter dat deze omstandigheden niet voldoende zijn om aan te nemen dat eiser niet in verzuim is geweest. De rechtbank concludeert dat er geen redenen zijn gevonden die erop wijzen dat eiser niet in verzuim is geweest en verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Hierdoor blijft het bestreden besluit in stand en is er geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.