ECLI:NL:RBDHA:2024:22374

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
5 januari 2025
Zaaknummer
SGR 24/31
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen gedeeltelijke afwijzing van verzoek om vergoeding buitengerechtelijke kosten

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 23 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen de gedeeltelijke afwijzing van zijn verzoek om vergoeding van buitengerechtelijke kosten behandeld. Eiser, een dienstplichtig militair die in Libanon heeft gediend, had in 2018 een schadevergoeding van € 95.000,- ontvangen voor een psychische aandoening. Hij diende een verzoek in voor vergoeding van rechtsbijstandskosten die boven het maximum van € 7.500,- uitkwamen, maar zijn verzoek werd gedeeltelijk afgewezen door de minister van Defensie. Eiser stelde dat hij tijdig beroep had ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat het beroepschrift 19 dagen na de termijn was ingediend.

De rechtbank beoordeelt de ontvankelijkheid van het beroep en stelt vast dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt, te rekenen vanaf de bekendmaking van het besluit op bezwaar. Aangezien het bestreden besluit op 2 november 2023 aan eiser was toegezonden, was de laatste dag voor het indienen van beroep 14 december 2023. Eiser heeft echter pas op 2 januari 2024 beroep ingesteld, wat buiten de termijn valt. De rechtbank overweegt dat een beroepschrift dat buiten de termijn is ingediend alleen ontvankelijk kan zijn als er bijzondere omstandigheden zijn die de indiener niet in verzuim maken.

Eiser voerde aan dat hij niet ervaren was in het voeren van procedures en dacht tijdig beroep te hebben ingesteld. De rechtbank oordeelt echter dat deze omstandigheden niet voldoende zijn om aan te nemen dat eiser niet in verzuim is geweest. De rechtbank concludeert dat er geen redenen zijn gevonden die erop wijzen dat eiser niet in verzuim is geweest en verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Hierdoor blijft het bestreden besluit in stand en is er geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/31

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Cuppen en mr. R.P. Slingerland).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank eisers beroep tegen de gedeeltelijke afwijzing van zijn verzoek om vergoeding van buitengerechtelijke kosten boven het geldende maximum.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 21 maart 2023 gedeeltelijk afgewezen. Met het bestreden besluit van 2 november 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder daarbij gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 11 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en de gemachtigden van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft als dienstplichtig militair gediend in Libanon. In 2018 heeft verweerder een dienstverband aanvaard voor een opgelopen psychische aandoening en erkend dat eiser recht heeft op schadevergoeding.
3. Ter vaststelling van de schade zijn verweerder en eiser in overleg getreden op grond van de Uitvoeringsregeling volledige schadevergoeding (UVS). In dat overleg is eiser bijgestaan door een raadsman. Voor deze rechtshulp heeft verweerder een voorschot uitgekeerd.
4. Verweerder heeft bij besluit van 2 februari 2023 een schadevergoeding van € 95.000,- vastgesteld.
5. De raadsman heeft in totaal een bedrag van € 22.585,73 aan rechtsbijstandskosten bij verweerder in rekening gebracht, boven het maximum van € 7.500,-. [1] Eiser heeft gevraagd om toepassing van de hardheidsclausule uit de UVS, zodat de kosten boven dat maximum worden vergoed.
6. Bij het primaire besluit van 21 maart 2023 heeft verweerder beslist om een bedrag van € 17.000,- aan rechtsbijstandskosten te vergoeden, met toepassing van de hardheidsclausule. Verweerder heeft daarbij overwogen dat vertraging van het schadevaststellingstraject tot meer werkzaamheden heeft geleid. Voor vergoeding van het volledige in rekening gebrachte bedrag heeft verweerder geen aanleiding gezien. In het bestreden besluit van 2 november 2023 heeft verweerder dit gehandhaafd.
7. Eiser heeft op 2 januari 2024 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
8. Verweerder heeft in beroep aangevoerd dat eiser niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het beroepschrift na de beroepstermijn is ingediend.
Wat stelt eiser in beroep?
9. Over de ontvankelijkheid van het beroep brengt eiser naar voren, dat hij binnen de beroepstermijn zijn gegevens op de website http://www.rechtspraak.nl/ heeft ingevuld. Eiser is niet ervaren in het voeren van procedures en dacht tijdig beroep te hebben ingesteld.
10. Met betrekking tot de inhoud van het bestreden besluit brengt eiser naar voren, dat het op een onjuiste vaststelling van de feiten berust en blijk geeft van een ondeugdelijke motivering. Verweerder heeft namelijk ten onrechte overwogen dat eiser zelf debet is geweest aan vertraging van het schadevaststellingstraject.
Omdat de raadsman aanvullende werkzaamheden heeft moeten verrichten wegens vertragingen die uitsluitend door verweerder zijn veroorzaakt, komt het volledige bedrag aan rechtsbijstandskosten op grond van de hardheidsclausule voor vergoeding in aanmerking.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
11. In de eerste plaats moet de rechtbank oordelen over de ontvankelijkheid van het beroep.
12. Voor het indienen van een beroepschrift geldt een termijn van zes weken. [2] Deze termijn loopt vanaf de dag na de bekendmaking van het besluit op bezwaar. [3] De bekendmaking gebeurt door uitreiking dan wel toezending aan de bezwaarmaker. [4]
De rechtbank stelt vast, dat het bestreden besluit op 2 november 2023 aan eiser is toegezonden. Daarmee was 14 december 2023 de laatste dag waarop beroep kon worden ingesteld. Het beroep is dus 19 dagen buiten de termijn ingesteld.
13. Een beroepschrift dat buiten de termijn is ingediend, is alleen ontvankelijk als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. [5] Daarvoor is in de eerste plaats vereist, dat de te late indiening niet aan de indiener is toe te rekenen. Daarvan kan sprake zijn als dit is veroorzaakt door bijzondere omstandigheden die de indiener betreffen, door het handelen of nalaten van het bestuursorgaan en mogelijk ook wegens andere redenen. [6]
14. In dit geval heeft de rechtbank geen redenen gevonden die kunnen meebrengen dat eiser niet in verzuim is geweest.
14.1
Eiser heeft aangevoerd dat hij binnen de beroepstermijn (online) een formulier heeft ingevuld met het oog op het instellen van beroep. De rechtbank leidt hieruit af, dat eiser stelt beroep te hebben ingediend op nader aan te voeren gronden. Eiser heeft dat echter niet met stukken onderbouwd en het is ook verder niet aannemelijk geworden. Het is daarnaast gebleken, dat eiser op 2 januari 2024 per mailbericht aan verweerder in de volgende bewoordingen meedeelde dat hij die dag beroep had ingesteld: “
Vandaag heb ik alsnog besloten beroep aan te tekenen tegen het besluit op mijn bezwaar tegen het niet volledig toekennen van de kosten voor juridische ondersteuning met betrekking tot mijn volledige schadeloosstelling.” Dit bevestigt dat eiser pas in januari 2024 procedurele stappen heeft ondernomen om in beroep te gaan. Eisers verklaring op zitting, dat hij met deze mededeling bedoelde dat het eerder ingestelde pro forma beroep zou worden doorgezet, is niet aannemelijk. Enig bewijs voor een pro forma beroep ontbreekt en eiser heeft ter zitting aangegeven niet te weten op welke datum het pro forma beroep zou zijn ingediend.
14.2
Dat eiser geen ervaring heeft in beroepsprocedures, is van onvoldoende betekenis. In het bestreden besluit is de beroepstermijn duidelijk vermeld en eiser kon daaruit zonder moeite opmaken wanneer hij in beroep moest gaan. Ter zitting heeft eiser nog naar voren gebracht dat hij moeite had zijn beroepsgronden op papier te zetten vanwege zijn posttraumatische stressstoornis. De rechtbank heeft er begrip voor, dat het voeren van een bestuursrechtelijke procedure voor eiser een emotionele last met zich brengt. Dit is echter onvoldoende concreet om een bijzondere omstandigheid aan te nemen die eiser bij het instellen van beroep heeft belemmerd, nog daargelaten dat het voor het veilig stellen van de beroepstermijn niet nodig is al beroepsgronden te formuleren. Het is daarnaast moeilijk te rijmen met eisers mededeling op 2 januari 2024, dat hij alsnog had besloten om beroep in te stellen; dit wijst erop dat de termijnoverschrijding te maken had met twijfels bij eiser over het instellen van beroep en niet zozeer met een psychische belemmering bij het opstellen van een beroepschrift.
15. Gezien het voorgaande is het beroep dus niet-ontvankelijk.

Conclusie en gevolgen

16. De rechtbank kan niet toekomen aan een inhoudelijke behandeling van het beroep. Het bestreden besluit blijft dus in stand. Voor een proceskostenvergoeding is geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van Genderen, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 5 van het UVS.
2.Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Artikel 6:8 van de Awb.
4.Artikel 7:12, tweede lid van de Awb.
5.Artikel 6:11 van de Awb.
6.College van Beroep voor het Bedrijfsleven, 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31.