ECLI:NL:RBDHA:2024:2231

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
NL22.23326
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van het besluit tot intrekking van de verblijfsvergunning asiel en de hoorplicht in bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de intrekking van de verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris had op 18 oktober 2017 de verblijfsvergunning van eiser ingetrokken, wat door eiser werd bestreden. Eiser had eerder een beroep ingesteld tegen dit besluit, maar dat was niet-ontvankelijk verklaard. Na een opvolgende asielaanvraag en een verzoek om heroverweging van het intrekkingsbesluit, werd dit verzoek door de staatssecretaris afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij de rechtbank op 10 januari 2024 de zaak heeft behandeld.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris eiser in de bezwaarfase ten onrechte niet had gehoord. De rechtbank benadrukte dat de hoorplicht in bezwaar, zoals vastgelegd in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht, niet was nageleefd. Eiser had substantiële informatie en bewijsstukken overgelegd die zijn stelling ondersteunden dat hij zijn hoofdverblijf in Nederland had behouden. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris eiser alsnog moest horen en het bezwaar opnieuw moest beoordelen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van 19 oktober 2022 en gaf de staatssecretaris een termijn van twaalf weken om een nieuw besluit te nemen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.23326

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. I. Petkovski)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J.D. Albarda).

Inleiding

1. Bij besluit van 18 oktober 2017 heeft de staatssecretaris de aan eiser
verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ingetrokken. Het beroep dat eiser tegen dit besluit heeft ingesteld is bij uitspraak van 21 augustus 2019 [1] niet-ontvankelijk verklaard
.Eiser heeft vervolgens een opvolgende asielaanvraag ingediend en daarbij ook verzocht om heroverweging van het intrekkingsbesluit van 18 oktober 2017. Bij primair besluit van 19 augustus 2021 heeft de staatssecretaris, voor zover hier van belang, het verzoek om heroverweging van het besluit van 18 oktober 2017 afgewezen. Bij bestreden besluit van 19 oktober 2022 heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiser tegen het besluit tot afwijzing van het verzoek om heroverweging, kennelijk ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.1.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 10 januari 2024 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de ongegrondverklaring van het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om heroverweging. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. De reden daarvoor is dat de staatssecretaris eiser in de bezwaarfase ten onrechte niet heeft gehoord. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Totstandkoming van het bestreden besluit

4. Bij besluit van 18 oktober 2017 heeft de staatssecretaris de verblijfsvergunning van eiser ingetrokken vanwege verplaatsing van het hoofdverblijf. Volgens de Basisregistratie Personen (BRP), gecontroleerd op 8 augustus 2017 en 13 oktober 2017, is eiser per 6 juli 2009 namelijk uitgeschreven in verband met vertrek naar Duitsland. Daarnaast staat eiser per 5 september 2014 geregistreerd in de Registratie Niet-Ingezetenen, wat betekent dat hij na de uitschrijving niet op een ander adres in Nederland is geregistreerd.
4.1.
Eiser heeft op 19 april 2019 beroep ingesteld tegen het besluit van 18 oktober 2017. Dat beroep is door deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch bij uitspraak van 21 augustus 2019 niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser het beroepschrift te laat heeft ingediend en het voor zijn rekening komt dat hij het besluit van 18 oktober 2017 niet heeft ontvangen.
4.2.
Op 30 juli 2019 heeft eiser een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend en een verzoek om heroverweging van het intrekkingsbesluit van 18 oktober 2017 gedaan. Bij besluit van 19 augustus 2021 heeft de staatssecretaris zowel de opvolgende asielaanvraag als het verzoek om heroverweging afgewezen. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld.
4.3.
Bij uitspraak van 27 juni 2022 [2] heeft deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het beroep tegen het besluit van 19 augustus 2021 voor zover dat betrekking had op de afwijzing van het verzoek om heroverweging van het besluit van 18 oktober 2017. Volgens de rechtbank had eiser namelijk de gelegenheid moeten krijgen om bezwaar te maken tegen het besluit van 19 augustus 2021, voor zover dat zag op de afwijzing van het verzoek om heroverweging. Omdat voor wat dat betreft ten onrechte een instantie was overgeslagen, heeft de rechtbank bepaald dat het beroepschrift wordt doorgestuurd naar de staatssecretaris om te worden behandeld als bezwaarschrift. Voor het overige is het beroep ongegrond verklaard.
Het bestreden besluit
5. Hoewel de staatssecretaris het niet eens is met de uitspraak van 27 juni 2022, heeft hij daartegen geen hoger beroep ingesteld en op 19 oktober 2022 een besluit op bezwaar genomen. De staatssecretaris heeft daarbij geconcludeerd dat hij blijft bij de afwijzing van het verzoek van eiser om heroverweging van het besluit van 18 oktober 2017 tot intrekking van zijn verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Daartoe heeft de staatssecretaris het volgende overwogen. Het intrekkingsbesluit van 18 oktober 2017 is niet evident onjuist en eiser heeft nog altijd niet aannemelijk gemaakt dat hij sinds de uitschrijving uit de BRP op 6 juli 2009 zijn hoofdverblijf feitelijk in Nederland had. Een verzoek om heroverweging wordt alleen ingewilligd wanneer het eerdere besluit evident onjuist blijkt op grond van informatie die op dat moment bekend was of op grond van de informatie die op dit moment bekend is. Uit de BRP blijkt dat eiser sinds
5 september 2014 is uitgeschreven omdat hij per 6 juli 2009 is vertrokken naar Duitsland en eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit niet juist is, dat wil zeggen dat zijn hoofdverblijf nooit is gewijzigd. Het intrekkingsbesluit was dus niet evident onjuist op basis van de destijds of op dit moment beschikbare informatie.
Had de staatssecretaris eiser in bezwaar moeten horen?
6. Eiser heeft op de zitting verduidelijkt dat hij met zijn beroepsgronden onder andere betoogt dat de staatssecretaris hem in bezwaar had moeten horen. Hij had dat in elk geval moeten doen over de jaaropgaven die hij heeft overgelegd. Eiser heeft jaaropgaven over de jaren 2011, 2012, 2013, 2014, 2016 en 2018 (hierna: de jaaropgaven) overgelegd om te onderbouwen dat hij steeds in Nederland werkzaam, en dus ook woonachtig is geweest.
6.1.
De staatssecretaris stelt voorop dat de inschrijving in de BRP leidend is voor de vaststelling van het hoofdverblijf van eiser. Van verplaatsing van het hoofdverblijf buiten Nederland is sprake als betrokkene meer dan zes
achtereenvolgende maanden buiten Nederland heeft verbleven. Omdat eiser per juli 2009 vanwege een vertrek naar Duitsland is uitgeschreven uit de BRP, hij geen jaaropgaven over de jaren 2009 en 2010 heeft overgelegd en hij pas weer in 2020 is opgedoken in de BRP, overweegt de staatssecretaris dat hij ervan mag uitgaan dat eiser zijn hoofdverblijf heeft verplaatst. De staatssecretaris voert verder aan dat tegenbewijs substantieel moet zijn. De jaaropgaven die eiser heeft overgelegd en ook de getuigenverklaringen overtuigen echter niet. De staatssecretaris was daarom niet verplicht om eiser nader te horen. De staatssecretaris stelt zich daarnaast op het standpunt dat eiser reeds is gehoord in het kader van de beroepsprocedure waarvan het bestreden besluit de uitkomst is.
6.2.
Artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een bestuursorgaan belanghebbenden in de gelegenheid moet stellen om te worden gehoord voordat op het bezwaar wordt beslist. Van het horen kan alleen om redenen genoemd in artikel 7:3 van de Awb worden afgezien. Eén van die redenen is als er sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar.
6.3.
Op 6 juli 2022 [3] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) een uitspraak gedaan over de hoorplicht in vreemdelingenzaken. Volgens de Afdeling is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het aangevoerde in bezwaar niet tot een ander standpunt kan leiden dan in het primaire besluit is opgenomen. Uit de uitspraak blijkt verder dat als uitgangspunt geldt dat een vreemdeling in bezwaar moet worden gehoord en dat de gronden waarop van horen kan worden afgezien, terughoudend moeten worden toegepast. De vraag of de staatssecretaris toch van een gehoor af kan zien, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Tot de relevante omstandigheden die moeten worden meegewogen hoort de mate waarin een vreemdeling bereidwillig en actief de inspanningen heeft verricht die redelijkerwijs van hem verwacht kunnen worden bij het verkrijgen en tijdig aanleveren van door de staatssecretaris verzochte informatie.
6.4.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris eiser in bezwaar had moeten horen. Eiser heeft na het primaire besluit een groot aantal stukken overgelegd om zijn stelling dat hij zijn hoofdverblijf sinds 2009 altijd in Nederland heeft gehad, te onderbouwen. Het gaat onder meer om verklaringen van “ooggetuigen” en jaaropgaven. Onder de “ooggetuigen” is ook [naam], die verklaart dat zijn vader eiser heeft gevraagd om zich uit te schrijven bij de gemeente met de mededeling dat hij naar Duitsland zou verhuizen. [naam] verklaart verder dat hij weet dat eiser nooit daadwerkelijk naar Duitsland is verhuisd. Eiser heeft verder betoogd dat hij steeds kamers heeft gehuurd, zich niet bij de gemeente kon inschrijven en zich er ook niet van bewust is geweest dat hij door de uitschrijving zijn verblijfsvergunning kwijt kon raken.
6.5.
Naast het feit dat eiser actief inspanningen heeft verricht om de onder 6.4 aangehaalde stukken te verkrijgen en aan te leveren, heeft eiser uitgebreid verklaard over omstandigheden die erop kunnen wijzen dat hij de door de staatssecretaris verlangde informatie niet kán verkrijgen. Zo heeft eiser verklaard dat hij steeds kamers heeft gehuurd om in te wonen. Het staat allerminst vast dat hij daarbij steeds een huurovereenkomst overhandigd heeft gekregen. Een gehoor kan uitkomst bieden om eventueel te zoeken naar oplossingen voor de door eiser gestelde problemen om zijn stellingen te kunnen onderbouwen. Daarnaast kan een hoorzitting het doel dienen dat eiser zijn visie op de zaak kan geven, en bijvoorbeeld een toelichting kan geven op de mee te wegen belangen. In dit geval had de staatssecretaris eiser de gelegenheid moeten bieden om zijn visie op de zaak te geven, nu zijn belang onmiskenbaar groot is. Eisers verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd is ingetrokken en hij zal, ruim 20 jaar na inreis in Nederland, naar Irak worden uitgezet.
6.6.
Dat eiser zijn betoog heeft kunnen toelichten in het kader van de beroepsprocedure waarvan het bestreden besluit de uitkomst is, doet er niet aan af dat hij door de staatssecretaris in bezwaar had moeten worden gehoord. In de uitspraak van 27 juni 2022 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, namelijk overwogen dat eiser gelegenheid had moeten krijgen om bezwaar te maken voordat hij beroep kon instellen bij de bestuursrechter. Uit de uitspraak van 27 juni 2022 volgt niet dat het in die beroepsprocedure inhoudelijk is gegaan over het verzoek om heroverweging van het besluit tot intrekking van eisers verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. De rechtbank heeft het beroepschrift doorgestuurd naar de staatssecretaris om het als bezwaar te behandelen. Daarbij hoort, zoals onder 6.2 overwogen, dat de staatssecretaris eiser in de gelegenheid stelt om door hem te worden gehoord. De beroepsgrond slaagt. Dit betekent dat de staatssecretaris eiser alsnog moet horen.
6.7.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat het gehoor dat alsnog moet plaatsvinden eiser gelegenheid geeft om toe te lichten dat, zoals hij op de zitting nog heeft betoogd, zijn oude telefoon die hij nog in de kast heeft liggen, bewijst dat hij altijd in Nederland was.
Overige beroepsgronden
7. Omdat de beroepsgrond over het horen in bezwaar slaagt, kan het bestreden besluit niet in stand blijven. Dit brengt mee dat de rechtbank de overige beroepsgronden van eiser niet hoeft te bespreken.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond omdat de staatssecretaris eiser in bezwaar ten onrechte niet heeft gehoord. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit omdat het is genomen in strijd met artikel 7:2 van de Awb. Dit betekent dat de staatssecretaris eiser alsnog moet horen en het bezwaar daarna opnieuw moet beoordelen. De rechtbank ziet daarom geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan de staatssecretaris op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus), omdat de staatssecretaris eiser zal moeten horen en mede op basis daarvan een nieuw besluit zal moeten nemen. De rechtbank geeft de staatssecretaris voor het horen en het nemen van het nieuwe besluit op bezwaar een termijn van twaalf weken.
8.1.
Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om de staatssecretaris te veroordelen in de kosten van beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,-. De rechtbank kent één punt toe voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 875,- en een wegingsfactor 1.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 19 oktober 2022;
- draagt de staatssecretaris op om binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.T.J. Kouwenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Rb Den Haag, zp ’s-Hertogenbosch, zaaknummer NL19.9296 (niet gepubliceerd). Deze uitspraak staat in rechte vast.
2.Zaaknummer NL21.14317 (niet gepubliceerd). Deze uitspraak staat in rechte vast.